maandag 31 oktober 2016

Net alsof...


Met gierende zenuwen bestijg ik de trap naar het podium. Een daverend applaus stijgt op vanuit de zaal. Ik start mijn speech tijdens het ‘Stop Darmkanker Gala’. Mijn benen trillen. Mijn stem klinkt mij vreemd in mijn eigen oren. Maar zodra ik op dreef ben glijdt de spanning van mij af en sta ik vol in mijn kracht.
“Ik sta hier, tijdens dit benefiet gala, voor mijn vrienden en leden van de Stomavereniging die ik verloren ben aan darmkanker. Ook ik was jong toen ik ziek werd. Gelukkig had ik geen darmkanker maar een stoma was niet te voorkomen.”
De mensen in de zaal draaien zich met een ruk naar mij om. Sommige staren ontzet. Bij anderen zie ik verbazing of respect wegens mijn openheid.

“Helaas leven wij nog steeds in een maatschappij waar poep en plas een groot taboe is. Daarom wilt de Stomavereniging graag een lespakket ontwikkelen voor basisschool leerlingen. Want die doelgroep is de beste ambassadeur voor goede voorlichting tegen darmkanker. Helaas krijgen zij steeds vaker te maken met een opa of oma die darmkanker krijgt en moet leven met een stoma. Deze leerlingen kunnen de taboe doorbreken en door middel van goede voorlichting het verschil maken in de toekomst. Een nieuwe generatie met minder taboe rondom kanker en stoma’s.“

Vol in mijn element spreek ik de mensen in de zaal toe. Mensen die op allerlei manieren betrokken zijn bij het onderwerp of bij de stichting Stop Darmkanker Nederland. Tevens zijn er veel mensen aanwezig die zelf de strijd tegen darmkanker zijn aangegaan, met of zonder stoma als resultaat. Ik popel om vanavond geld in te zamelen voor de Stomavereniging zodat dit lespakket kan worden ontwikkeld.

Tien minuten later zit mijn speech er op. Ik neem het applaus in ontvangst. Terwijl ik naar mijn plaats in de zaal terug loop voel ik mij trots maar tevens knaagt er iets. Een droevig gevoel is sluimerend aanwezig. Ik ga zitten op mijn stoel. Mensen kloppen op mijn schouder om mij te complimenteren. Ze zeggen dat het een mooie speech was. Spreken uit geld te geven voor ons project. Maar ik, ik ben er met mijn gedachten niet helemaal bij.
Ik sta weer bij jouw uitvaart Marenthe. Je twee jaar oude zoontje aan de hand van je man. Jij in je kist er naast. De strijd tegen darmkanker verloren.
En lieve mooie Lucia, ik zit weer met jou op een terrasje op Kijkduin. Jij in je rolstoel, met gekmakende pijn in je lijf maar genietend van kleine stukjes stokbrood kruidenboter. Drie weken later ging je dood. Ook jij verloor de strijd tegen darmkanker en wederom stond ik bij de meest indrukwekkende, meest afschuwelijke uitvaart in mijn leven.

En zo zijn er nog veel meer Lucia’s en Marenthe’s in mijn gedachten terwijl het gala om mij heen los barst. Ik voel mij vereerd dat ik hier mocht speechen in de strijd tegen darmkanker. Maar jullie hadden hier moeten staan. Zij aan zij. Vol in jullie kracht. Vertellend over jullie strijd en overwinning tegen jullie kanker. In de zaal zou een daverend applaus klinken en degene die het hardst zouden klappen zouden jullie jonge echtgenoten zijn en niet de weduwnaars die ze nu zijn. Thuis…alleen op de bank.
Ik word door een collega aan mijn arm omhoog gehesen.
“Kom op Carlijntje, mee dansen jij!”
Ik beweeg mij voort naar de dansvloer. Zet een glimlach op. Brul mee met Glennis Grace die staat te zingen. Mijn handen hoog boven mijn hoofd. Mijn ogen gesloten.
Stiekem doe ik alsof alle Marenthe’s en Lucia’s zonder pijn met mij mee dansen.
Alsof er geen lespakket nodig is.
Alsof er geen kanker is.
Alsof we niet verscheurd worden door de pijn van de te vroeg gestorven dierbaren.

dinsdag 18 oktober 2016

Uit elkaar.....


“Maar….jij blijft toch wel mijn tante?” Mijn vijf jarige nichtje kijkt mij vragend aan met haar grote blauwe ogen.
“Tuurlijk schatje, het feit dat we sinds deze zomer uit elkaar zijn verandert niets aan ons. Jij blijft voor altijd mijn lieve nichtje.”
“Mama vertelde dat je in een ander huisje gaat wonen. Mag ik daar dan nog wel logeren?”
“Heel graag zelfs! En dit jaar verandert er nog even niets. Ik hoef nog lang niet naar een ander huis want ik blijf voorlopig in mijn oude huisje wonen. Zo kan ook jij rustig wennen aan de nieuwe situatie.”
Danique leek enigszins gerust gesteld. Maar misschien had ik het wel meer tegen mijzelf dan tegen haar. Stelde ik vooral mijzelf gerust.

De gedachte dat ik 36 jaar oud ben en gescheiden is niet makkelijk. De afgelopen jaren heb ik van veel afscheid moeten nemen. Niet alleen van mijn gezondheid maar ook van mijn kinderloosheid, het verlies van toekomstdromen en nu ook van mijn huwelijk. Met die intentie zei ik acht jaar geleden geen ja in het gemeentehuis. Maar het leven kan onverwacht anders lopen dan je denkt. Hoe fijn je het samen ook hebt gehad, je kan elkaar kwijt raken. Sluipenderwijs. Op een dag besef je dat de liefde over is. En dan zit er niets anders op dan eerlijk uitspreken dat het beter is elkaar te laten gaan. Los te laten. Te kiezen voor je eigen geluk. Vanuit een wederzijds besluit.
“Ik vind het wel een beetje jammer,” zei mijn stoere neefje Lars. ‘Want nu kan ik geen gave dingen meer met hem doen.”
“Daar heb je gelijk in schat, maar weet je…ik zoek ooit gewoon een nieuw vriendje die nog stoerder is. Spiderman of helikopter piloot ofzo. Kan je met hem mee de lucht in!” Lars grinnikte. Ook Lars was gerust gesteld.

En zo zit ik hier..... Sinds afgelopen april alleen in mijn huis. Kwetsbaarder dan ooit. Maar misschien ook wel sterker dan ooit. Want anders dan in de voorgaande jaren heb ik vertrouwen in de toekomst. Weet ik dat ik het ook alleen kan. Dat ik sterk genoeg ben om mijn leven om te gooien en mijn gevoel te volgen.
“Eigenlijk moet ik een blog gaan schrijven over mijn relatiebreuk.” Zei ik tegen mijn zus.
“Zou je dat wel doen? Dan krijg je de hele wereld over je heen!” Zei zij vertwijfeld.
“Maar hoe kan ik deze grote verandering niet beschrijven terwijl ik altijd zo open en eerlijk in mijn blogs ben. Terwijl ik al het lief en leed uit mijn leven deel. Daar hoort ook dit bij. Want dit ben ik. Dit is mijn leven op dit moment. Ook al maakt dit mij kwetsbaarder dan ooit.”
Ik heb besloten het te delen. Hier op mijn blog. Want ik ben niet de enige. Velen om mij heen liggen in scheiding. Worden getergd door het gevoel te hebben gefaald of door angst voor de toekomst. Ze zijn verlaten of gaan verlaten. Met ruzie of vanuit een wederzijds besluit. Sommige met kinderen, anderen net als ik alleen. Iedere scheiding heeft een eigen verhaal maar wat overeenkomt is dat het gepaard gaat met onzekerheid. ‘Hoe zal mijn toekomst worden’, ‘Waar sta ik over een jaar.’ Vele vragen spookten door mijn hoofd maar ik heb besloten het los te laten. Ik kan weer vertrouwen op mijn eigen gevoel, mijn kracht en mijn gezondheid die stabiel is. Ik word niet meer zo snel onderuit geschopt, dat sterkt mij. Het verleden heeft bewezen dat ik grote hobbels kan overwinnen. Groot verdriet heb ik niet, dat heb ik de voorgaande jaren al gehad en merendeels verwerkt.

“In welk bed ga ik dan logeren?” vraagt mijn nichtje Danique even later. 
“Ik ga een nieuw bed voor jou kopen liefie. En weet je wat? Dan maken we een echte meisjes kamer voor jou. Van Frozen!”
Haar oogjes lichten op. Stralend kijkt zij mij aan.
“Jaaaa, dat wil ik.” Roept ze verheugd. “Hoeveel nachtjes moet ik dan nog slapen? Zullen we er een kalender voor maken?“
Ik moet lachen. Raak overspoeld door de liefde die ik voor haar voel. Ik knuffel haar. Geef tientallen kleine kusjes op haar hoofd.
"Ook ik kijk daar naar uit! Een nieuwe start. Waar die dan ook zal zijn!”
En weer heb ik het meer tegen mijzelf dan tegen haar.
Een nieuwe start.
Ik ben er klaar voor.

dinsdag 11 oktober 2016

Knuistjesdag

“Ik ben ook een beetje anders, net als jij.”
Ze zit tegenover mij aan tafel. Prikt met haar vork in haar boterham die ik voor haar in stukjes heb gesneden. Het bordje verschuift. Ze heeft geen grip. De hagelslagjes vallen naast haar bord. Onzeker en een tikkeltje onhandig probeert ze de hagelslagjes op te scheppen met haar goede hand.
Nova, het vriendinnetje van mijn acht jarige nichtje Veerle zit bij mij aan tafel. Ze komen als twee ‘grote’ meiden gezellig bij mij lunchen. Kletsen over prille verliefdheden, stoere kleren en nieuwe danspasjes. Maar toen viel het plotseling stil aan tafel……Nova vertelde dat zij net als ik een beetje anders is.

“Heeft Veerle je verteld wat ik heb?” vroeg ik haar voorzichtig.
“Ja jij hebt iets op je buik. Je poept in een zakje.” Ze wist niet waar ze kijken moest.
“Ja dat heb je goed onthouden. Maar weet je, Nova? Ik denk dat het veel makkelijker is wat ik heb. Want ik kan het verstoppen. Niet iedereen ziet het aan mijn buitenkant. Jij hebt een halve arm en ondervindt daar veel meer ongemak van. Iedereen ziet het ook nog eens. Dat is vast niet altijd leuk.”
“Nee dat klopt. Mensen kijken altijd naar mij. En met gym is het ook best lastig.”

“Misschien heeft Veerle je wel eens verteld dat ik werk met mensen die hetzelfde hebben als ik. Dat is best wel prettig. Daar voel ik mij dus nooit anders want daar is iedereen net zoals ik. Ken jij andere kindjes die hetzelfde hebben als jij?”
Haar oogjes lichten op. Ze draait onrustig op haar stoel en popelt om iets te vertellen. Opeens compleet op haar gemak. Eet haar mondje snel leeg en steekt van wal.

“Ja, ik ga over twee weken naar de Knuistjesdag. Een dag waar allemaal kindjes zijn zoals ik met een knuistje. Grote knuisten, kleine knuistjes. Iedereen is net als ik. Dat is best eens fijn want daar kijkt niemand raar naar mij.”

Na de lunch geef ik haar een dikke pakkerd, zwaai ze weer uit naar school en wens haar veel plezier op de Knuistjesdag. Ze zit nog lang in mijn gedachten. Enerzijds is haar beperking haar zo vertrouwd. Ze weet niet beter. Geboren met een half armpje. Anderzijds voelt ook zij al op jonge leeftijd dat ze anders is. Wilt ook zij contact met mensen die net zo zijn als zij.

Willen we dat niet allemaal? Ons spiegelen aan de ander? Vooral niet opvallen of anders zijn? Of juist bewust heel anders zijn maar dan vooral op een positieve manier en zeker niet op een zielige manier? We willen gelijk zijn aan een ander, het liefst een beetje beter of sneller, maar zeker niet minder of trager. Ik kan mijn beperking vaak verbloemen. Als ik niets wil vertellen weet men niets van mijn medische verleden en ben ik gewoon Carlijn. Maar met een halve arm is dat anders. Constant die vragen, die blikken. Ik hoop dat Nova zich staande weet te houden in een maatschappij die steeds harder wordt, steeds vaker oordeelt op het (liefst perfecte) uiterlijk.

Twee weken later komt Nova weer gezellig mee overblijven met Veerle. Waar zij voorheen stilletjes aan tafel schoof neemt zij nu het woord:
“Ik ben gister naar mijn Knuistjesdag geweest. Het was heel druk en heel leuk. We gingen naar een soort binnenspeeltuin. En raar joh. Er was zelfs een jongen met maar drie vingers aan zijn handen.”

Ik grinnik stiekem. Heerlijk die kinderlijke onschuld. Wat een lichtvoetig, dapper meisje. Zij komt er wel.
Nova is misschien wel net zo anders als die jongen met zijn drie vingers. Maar iemand met drie vingers had zij nog nooit gezien dus dat vond ze maar raar. Zelfs als je zelf een beperking hebt is de beperking van een ander altijd vreemder, enger, onhandiger of erger.
Dat houdt ons op de been, of in dit geval: Op het Knuistje.

dinsdag 4 oktober 2016

Geknakt


“Toen ik opa in zijn kist zag liggen dacht ik maar 1 ding: Ik zou willen dat ik daar lag. ”De tranen stromen over haar wangen en haar hele lichaam trilt. “Ik wil gewoon niet meer leven op deze manier.”

We zijn al tien jaar vriendinnen. Aan de buitenkant zie je niets aan haar maar van binnen gaat ze kapot. Ze is mooi, slim, zelfstandig en sportief. Maar wat heb je daar aan als je ‘s ochtends niet weet of je het einde van de dag zal halen. Of je sterk genoeg bent om er niet tussenuit te piepen. Na jarenlange lichamelijke ziekte waar ze zich dapper doorheen heeft geworsteld is ze eindelijk weer gezond. Tenminste…haar lichaam is weer gezond. Maar haar geest is geknakt. Ze is moe, kapot en depressief. Achtentwintig jaar jong, dertig operaties doorstaan. Niet alleen haar darmen zijn verwijderd maar ook haar vreugde in het leven is weggesneden.

“Ik weet dat ik mij weer goed voel als ik morfine slik maar het mag niet van mijn psycholoog. Door de jarenlange pijnstillers ben ik verslaafd geraakt aan morfine. Zonder dat stofje kan ik niet meer functioneren, wil ik niet meer leven en is alles donker en grauw om mij heen. Ik leef niet meer, besta enkel uit gedachtes. Constant die gedachtes hoe het zou zijn als ik er niet meer ben en als ik rust heb.”

Ik houd haar vast. Probeer haar met mijn warmte te verwarmen. Probeer haar energie te geven zodat ze weer een spoortje hoop zal krijgen. Maar wat ik vast houd is een jonge vrouw waar geen vreugde of energie meer in zit. Een slappe lappenpop.

“Als ik morfine op heb zie ik het leven weer zitten. Maar ik stel iedereen teleur als ik de pillen weer bestel. Toch maalt het de hele dag door mijn hoofd. Ik ken dealers van de straat die het binnen een uur voor honderd euro kunnen komen brengen. Talloze keren heb ik dat al gedaan. Soms slikte ik het maar vaak gooide ik het ongebruikt weer weg omdat ik wist dat ik het niet moest nemen. Maar nu…nu is er maar een ding dat ik wil; dit niet meer voelen. Dan maar dood.”

Afgelopen zomer ging het mis. Haar eerste poging tot zelfdoding. Tientallen pillen geslikt. Godzijdank had haar tante een voorgevoel, zij vond haar. Ze was gered. Enerzijds was ze blij want eigenlijk wilde ze helemaal niet dood maar ze wilde geen leven meer met die depressie. Als ze zich beter zou voelen in haar koppie had ze het nooit gedaan. Want vanuit haar pure ik zit ze juist vol met levensvreugde. Maar ze is geknakt. De verslaving aan morfine heeft haar in haar greep. Een verslaving waar ze nooit zelf voor heeft gekozen maar die haar overkwam door de jarenlange noodzakelijke morfine wegens haar ziekte.

“Er is maar een oplossing volgens mijn psycholoog. Opname. Afkicken. Acht weken lang tussen de verslaafden en gekken. Maar ik wil niet weer uit de maatschappij gerukt worden. Ik kan het niet meer.”

En zo zitten we uren dicht tegen elkaar aan te praten. Ik kan niets voor je doen behalve naar je luisteren. Je troosten. Zeggen hoeveel ik van je houd en hoe dapper ik het vind dat je mij alles eerlijk vertelt. Deze week gaan we samen een plan maken. Of dat opname wordt of iets anders weten we nog niet. Maar je geeft aan geholpen te willen worden. Wat ben ik trots op jou.

‘Lieve Carlijn. Het ging niet meer,’ las ik deze morgen in mijn telefoon scherm ‘ik heb de dealer weer gebeld en zojuist mijn eerste pil genomen. Ik voel mij gelijk weer beter.’

Ik weet het, het is volgens de artsen hartstikke fout. Je moet van hun van die troep af.

Maar ik….ik ben stiekem blij want nu weet ik zeker dat je vandaag in ieder geval overleeft. Vandaag zal ik geen naar telefoontje krijgen dat je er niet meer bent. Voor vandaag ben je gered en morgen zien we wel weer verder…..

vrijdag 2 september 2016

IJzersterk

Op haar gemak zit ze haar garnalen te pellen. Ik kijk naar haar. Ze is bloedmooi. Ik zie hoe ze geniet van ieder hapje. Ik krijg echter geen hap door mijn keel. Een uur geleden heeft ze mij haar levensverhaal verteld. Mijn moederhart huilt nog steeds.

De in Zweden woonachtige maar van oorsprong van India afkomstige Rishi werd geboren met een open buikje. Haar darmen, blaas en baarmoedertje waren als een grote bal aan elkaar vergroeid en hingen uit haar buikje. Het ziekenhuis was in shock, haar ouders nog veel meer. In allerijl werd ze in folie gewikkeld en naar een ander ziekenhuis overgebracht. Terwijl Rishi op de operatietafel vocht voor haar leventje waren haar ouders aan het bidden. Geprevel op de gang. Wanhoop bij haar moeder. Boosheid bij haar vader. Want waarom kregen zij zo’n dochter? Waar hadden zij zo'n kind aan verdiend? Wat hadden zij misdaan?

Pijn sloot zich om mijn hart toen ik deze woorden hoorde. Ik kon mij niet voorstellen hoe liefhebbende ouders dit konden zeggen. Maar dit heeft niets met liefde of geen liefde te maken;  dit was cultuur en religie. In de Indiase cultuur is de schaamte groter wanneer je kindje niet gezond is.

Rishi lag te vechten voor haar leven. Er werd een stomaatje voor ontlasting aangelegd op dat onnatuurlijke bolle buikje. Een katheter. Sonde voeding. Diverse apparaten gaven haar statistieken weer. Een week later was ze als door een wonder nog in leven. Talloze littekens op haar amper zeven dagen oude lijfje. Er volgden moeilijke gesprekken. De artsen vertelden dat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat Rishi het niet zou halen.

Maar Rishi haalde het.

Rishi vierde haar tweede verjaardag in het ziekenhuis. Omdat artsen dat nooit voor mogelijk hadden gehouden werd er een nieuw plan gemaakt. Nog een stoma er bij voor de urine. Een nieuwe ingreep aan haar blaasje. Tientallen operaties volgden de jaren daarna.

Maar Rishi gaf niet op. Zij werd elf jaar oud, weer in het ziekenhuis. Haar spoel stoma voor ontlasting moest zij behouden maar haar stoma voor urine kon worden opgeheven. Huilend van onzekerheid maar bovenal van trots liet ze haar eerste plasje lopen op een potje. Moeder sloeg haar handen ten hemel als dank. Vader constateerde opgelucht dat zijn dochter nu iets minder misvormd was. Minder misvormd…. de tranen liepen over mijn wangen toen ik die woorden hoorde.

Een onbezorgde kindertijd heeft zij niet gekend. Vaker niet dan wel op school aanwezig. Binnen de familie was het vooral ‘lastig’ want hoe kon moeder voor de andere kinderen zorgen als ze steeds in het ziekenhuis moest zijn? Rishi was veel alleen. Bovenal dacht ze dat ze enige was die dit mankeerde. Want niemand…geen enkele deskundige of arts kon haar voorzien van informatie, steun of een deelgenootje.

Maar nu zit zij hier. Aan tafel tijdens het Zweedse Stoma Jongerenkamp. Ze lacht met haar vrienden. Haar ‘soortgenootjes’. Maakt grapjes over haar lichaam vol littekens en vindt herkenning bij alle andere jong volwassenen die zoveel strijd hebben moeten leveren. Maar bovenal is Rishi sterk. IJzersterk. Als trotse jonge vrouw recht zij haar schouders wanneer zij moedig voor de groep spreekt:

“Ik houd van mijn ouders. En zij ook ontzettend veel van mij. Ondanks alles wat er is gebeurd. Ze wisten gewoon niet hoe er mee om te gaan. Hun achtergrond was zo anders. Godzijdank ben ik in Zweden geboren en niet in India. Daar zou ik direct zijn gestorven. Ik ga dan ook alles op alles zetten om een verschil te kunnen maken voor de stomazorg in India. De gedachte dat daar nog dagelijks kindjes sterven omdat er geen stomazorg is kan ik niet verdragen.”

Weer droog ik mijn tranen. Deze keer niet uit verdriet. Maar van trots. Want wat ben ik trots op deze jonge vrouw die zo hard heeft gevochten voor haar bestaan maar die daardoor haar wereld kan veranderen!


 ------------------------------------------------------------------------------------
 Dear Rishi, Thank you so much for sharing your story! Thanks for the permission to share it on my blog. It was an honer to meet you in Sweden, you are one of the strongest people I know!!

zondag 21 augustus 2016

Niet dromen, maar leven


Ik heb slechts 1 reden om het niet te doen. Ik wil geen oude verrimpelde vrouw worden met een verlopen tattoo. Maar die reden strookt eigenlijk niet meer met mijn leven en de manier waarop ik wil leven. Afgelopen jaar heb ik mij voorgenomen wel toekomstplannen te maken maar niet te ver weg. Niet oppotten, maar doen. Niet te ernstig, maar lichtvoetig. Niet dromen, maar leven. Niet denken, maar voelen.

Want hoe ouder ik word, hoe meer betrokken bij de zieke jongeren in mijn werk, hoe vaker ik zie dat oud worden een sprookje is…een luchtkasteel. Een sprookje wat we allemaal willen meemaken maar weinigen gegeven wordt.
Dus stuur ik mijn man, in een ver land op vredesmissie, de schets van mijn geplande tattoo.
Ik moet grinniken om zijn reactie. ‘Van mij hoeft het niet. Dat weet je. Maar als jij er blij van wordt moet je het doen. Of…koop gewoon een stempel en stempel jezelf onder. Iedere dag een ander plekje.’ In de voorgaande jaren zou zijn reactie mij hebben weerhouden maar nu niet meer. Mijn lijf. Mijn leven. Mijn levenspad en emoties die ik vast wil laten leggen op mijn lichaam. Er letterlijk in wil laten branden.
En zo zit ik drie dagen later in de tattoo shop. Met mijn arm vooruit gestoken. Een meneer met lange baard, grote ringen in de oren en vol met plaatjes vertrouw ik mijn poezelige ongeschonden armpje toe. De naald gaat aan, de inkt wordt opgezogen en met diepe lage stem zegt hij:
“Nou wijffie, daar gaan we.”
Verrassend genoeg doet het amper zeer. Door de hoge dosis pijnstillers die ik slik wordt ook deze pijn getemperd. Een mooi bijverschijnsel waar ook de tatoeëerder om moet lachen.
“Doe mij ook zo’n doosje,” grapt hij. “Er gaan hier nogal eens mensen gestrekt.”
Als in trance zit ik daar. Als in een film trekt de betekenis en aanleiding van deze tattoo aan mij voorbij. Het neergedaalde veertje, in rust op de grond, staat symbool voor mijn gezondheid die stabiel is. Het is rustig. Het is wat het is. Hier moet ik het mee doen en dat gaat lukken! Het veertje is in rust, vol vertrouwen, net als mijn gezondheid. En als het veertje soms weer even onrustig dwarrelt mag dat. Ik heb inmiddels het vertrouwen dat hij weer neer zal dalen.

De drie zwaluwtjes staan symbool voor mijn twee zussen en mij. De hoge toppen die we delen, vol hilarische lollige momenten, maken de dalen minder diep. Mijn operaties, hun bevallingen, elkaars gezinnen, dagelijkse beslommeringen, ziekte van ouders, teleurstellingen in het leven. Het wordt altijd gedeeld met elkaar. Dat maakt leed kleiner en pret groter. Dat wilde ik vast laten leggen. Koppies omhoog, positief ingesteld, net als deze vogeltjes die elkaar achterna vliegen in opwaartse stroom. Richting het infinity teken. Oneindige liefde. Voor altijd verbonden.

Na dertig minuten is het naaldje uitgetrild. Bij mij slaat de adrenaline dan pas toe en met een bibberend armpje voor mij uitgestrekt bekijk ik het eindresultaat. Precies wat ik wilde!

Tien minuten later zit ik met mijn zussen op een terras. Wijn. Bitterballen. En een heel blij Carlijntje. Ook mijn zussen zijn geraakt door mijn gebaar. In gedachte proost ik op mijzelf en slaak een diepe zucht.

Niet dromen, maar leven.

Ik kan het!

zondag 10 juli 2016

Verder zonder jou


Mijn adem stokt. Onverwachts zie ik je op straat. Stoer en zelfverzekerd als altijd. Maar je bent niet alleen. Je bent met een vrouw. Jonger dan ik ben. Eigenlijk is ze ook mooier dan ik ben. Stiekem steekt dat een beetje.

Vijf jaar geleden kwam je in mijn leven. Ik hing niet aan de grote klok dat je er was maar ik kon je niet verbergen. Door jou kwam ik weer tot bloei. Door jou kon ik er weer op uit gaan en genieten op de mooie dagen. Zodra de zon scheen waren we samen te vinden in de duinen. In het bos of gewoon zomaar even onderweg naar het centrum in de stad voor een kop koffie.

Zoveel gedeeld. Als ik op de bank lag met pijn en niemand mij af kon leiden was jij het die mij de bank af kreeg. Het leek of ik je in gedachte hoorde zeggen: ‘Hoppakee, mee jij. Ik zal je pijn doen verminderen.” Je had altijd gelijk.

Wanneer niemand mij kon troosten kon jij het wel. Je was als een brede schouder voor mijn zoute tranen. Als zelfs mijn man niet meer wist wat hij met mijn verdriet aan moest, wist ik dat jij mij rustig kreeg. Je bracht mij in tranche. Urenlang brachten wij in stilte door. Soms begon ik zomaar te zingen als ik bij jou was. Niemand die dat wist en tegelijkertijd misschien ook weer iedereen. Soms raakte ik niet uitgepraat over jou. Liet mensen trots een foto van jou zien.


“Wauw….dat ziet er stoer uit. En je man, wat vindt die er van?” vroegen ze nieuwsgierig.

“Die is ontzettend blij om mij weer zo tot bloei te zien komen.” Was vervolgens mijn trotse antwoord.

Maar toen kwam er een dag dat ik minder van je genoot.

Ik besefte hoe vermoeiend ik het vond worden dat ik door jou anders was dan de rest. Ik wilde juist weer ‘gewoon’ zijn. Ik had je meer dan ooit nodig gehad maar nu ik sterker werd leek ik je niet meer nodig te hebben. De bittere waarheid. We brachten samen steeds minder tijd door. Je voelde je afgedankt en in de steek gelaten. Ik wist dat je beter verdiende dan dit, maar ik kon niet anders.

Ik hakte de knoop door. Ik wilde jou niet meer in mijn leven.

Ik zette je te koop…….

Binnen drie dagen was je opgehaald.

En nu zie ik je daar. Met een andere dame die je berijdt. Misschien nog wel met meer souplesse en snelheid dan ik ooit heb gehad. Maar ik heb je liefgehad. Je kon mijn lichaam helen toen niemand anders dat kon. Door jou leerde ik weer op mijn lichaam en kracht te vertrouwen.

Het steekt je nu te zien met een ander maar tevens sterkt het mij. Ik ben los van jou gekomen. Ik heb je inderdaad niet meer nodig.

Dag mooie stoere ligfiets. Bedankt.

zondag 19 juni 2016

De wereld moet dit weten....

Ik krijg het niet van mijn netvlies. De blote voetjes. De vuile kinder knuistjes verstrengeld in hun moeders hand. Kleding met gaten. Schuifelend in stilte, voetje voor voetje langs de weg.

“Waar gaan al die mensen naartoe?” vraag ik aan de Griekse taxi chauffeur naast mij. Ik verdraai bijna mijn nek bij het aanzicht van deze mensen.
“Het zijn de vluchtelingen uit het kamp bij de oude luchthaven. Ze gaan iedere dag rond deze tijd naar de stad. “
“Maar waarom? Wat gaan ze daar doen?” vraag ik verbaasd terwijl ik de hele stroom mensen langs de vluchtstrook gade sla.
“Voor een maaltijd. De bevolking van Athene biedt ze een maaltijd aan. Ook al is de Atheense bevolking arm, ze delen hun eten met de vluchtelingen. Er is geen hulp voor deze mensen. Ze lijden honger en wonen onder erbarmelijke omstandigheden in het tentenkamp hier verderop.”

Ik ben in shock. Geraakt door de blote kindervoetjes op het vuile asfalt. Ik voel pijn in mijn hart bij het zien van de wanhoop. Het uitzichtloze bestaan.

“Mag ik het zien? Kunt u mij naar het kamp brengen?” vraag ik voorzichtig, “Het klinkt bijna als ramptoerisme maar zo bedoel ik het niet. Ik wil het zien in de hoop iets te kunnen betekenen. De wereld moet weten wat hier gebeurt. Ik wil het delen.”

De taxi chauffeur kijkt bedenkelijk. Hij kijkt mij lang aan en zegt dan voorzichtig:
“Ik denk niet dat dat een goed idee is. Met je blonde haren, blauwe ogen en dure Westerse kledij val je teveel op. Ik kan je geen veiligheid garanderen. Maar we kunnen achter het hek het kamp bekijken.”

De taxi keert om bij de rotonde. Even later sta ik met mijn handen verstrengeld om het hek.  Alsof ik de aapjes bekijk in de dierentuin. Aapjes die moegestreden zijn. Honderden koepeltentjes staan rondom de oude luchthaven van Athene.  Mijn brein kan niet bevatten wat ik zie.  Al die tentjes. Al die mensen die verveeld bij elkaar zitten. Wachten. Wachten op iets wat komen gaat. Of wachten op niets omdat niemand iets voor ze doet. De geur van stinkend afval vermengd zich met de hitte. Overal zie ik papier en plastic. Kinderen voetballen blootvoets met plastic flessen. Vrouwen met hoofddoeken praten op schreeuwerige toon met elkaar. De mannen zitten er in stilte bij. Stilte omdat niemand de oplossing weet voor het leed wat hun gezinnen overkomt.

“Laten we maar gaan.” Zegt de chauffeur naast mij. “Ik heb nog meer ritten te doen.”

Even later zit ik zwijgend in de taxi. We draaien de weg op waar wederom al die mensen in lange stromen langs de weg lopen. Het doet mij denken aan de geschiedenis. Al die joden op drift. Van de treinstations naar de kampen. De geschiedenis lijkt zich te herhalen alhoewel we toen hebben afgesproken dat dit nooit meer mocht gebeuren.  Deze mensen worden niet letterlijk de dood ingejaagd, maar wat scheelt het? Is deze uitzichtloze situatie misschien niet net zo erg voor al die papa’s en mama’s die hier lopen met hun kroost? Hoe hartverscheurend moet het zijn dat je als vader of moeder je kind niks kunt bieden, zelfs geen warme maaltijd aan het einde van de dag.

Na een fantastische vakantie op een Grieks eiland heb ik bijna mijn eindbestemming bereikt. De nieuwe luchthaven van Athene nadert waar het vliegtuig mij naar huis zal brengen. Maar mijn vakantie herinneringen zijn verdwenen. Ik zie enkel die tentjes….al die honderden tentjes op mijn netvlies.

woensdag 25 mei 2016

Van lintje tot koker

“Ik wil vandaag bij jou loleren, tante Lala.” Roept mijn kleine nichtje Thirza. Loeihard door de Intratuin.

“Nee liefie, dat gaat niet. Carlijn heeft andere dingen te doen vandaag.” Ik geef haar een dikke kus op haar voorhoofd. Ze kijkt een beetje beteuterd.

Een uurtje later zit ik in het crematorium waar wij twee maanden geleden de uitvaart van omaatje hebben gehad. Mijn moeder en ik gaan vandaag haar as in ontvangst nemen. Haar as zit in een grote koker en staat opgesteld in een nisje. Respectvol maar doods.

Mijn gedachten gaan terug naar de afgelopen twee maanden waarin zoveel  is gebeurd. Allereerst het overlijden van omaatje wat niet alleen verdriet gaf maar ook een periode van verwerking en afsluiting betekende
Vervolgens ging de militaire uitzending van mijn man een grote rol spelen. Alles stond in het teken van een goed georganiseerd en rustig vertrek. Nog gauw een vakantie naar de zon om prettig afscheid van elkaar te nemen. Daarna 80 kilo bagage pakken waar hij een jaar mee vooruit kon.
Zodra hij was vertrokken was de volgende spannende onverwachte gebeurtenis een feit.

Ik werd als jongste van Nederland geridderd in de orde van Oranje Nassau. Wat een spektakel, wat een emoties maar bovenal wat een eer. Bijna twee jaar lang zijn mijn lieve zussen in het geniep bezig geweest met het schrijven van een voorstel. Al mijn vrienden en collega’s waren er bij betrokken. En ik…ik wist van niets. Achteraf een van de mooiste dagen van mijn leven. Ik klop mijzelf niet graag op de borst maar toch durf ik te zeggen dat ik trots ben en mij enorm vereerd voel. Niet eens zozeer door het Ridderschap en alle aandacht die het kreeg, maar bovenal doordat ik op deze bijzondere dag een mega groot cadeau heb ontvangen van alle mensen waar ik van houd:

Waar anderen mensen pas op hun eigen uitvaart horen wat ze hebben betekend in het leven van hun dierbaren, heb ik het deze dag in levenden lijven mogen horen (wat toepasselijk, de naam van mijn blog!) Mijn lieve familie en vrienden en collega’s hebben mij verteld waarom ik voor hun dat verschil maak, waarom zij vonden dat ik recht had op deze onderscheiding.

Mijn eerste stomaverpleegkundige, jonge toekomstige stomadragers die ik voor de bezoekdienst heb bezocht, collega vrijwilligers, docenten en dierbaren hebben het voorstel ondersteund en uitgebreid beschreven waarom ik wegens mijn werkzaamheden de koninklijke onderscheiding van de burgemeester moest krijgen.  

Kippenvel. Ontroerd door al het werk wat mijn zussen hebben gehad. Ongeloof om wat mij overkwam. Maar wat ik bovenal op deze dag heb ervaren is pure liefde. Deze dag voelde voor mij als een bevestiging in alles waar ik voor sta!

Nu, twee maanden na het sterven van omaatje zitten mama en ik weer samen in het crematorium.

We komen oma haar as ophalen. Wat we er mee gaan doen weten we nog niet. Waarschijnlijk in de zomer ergens uitstrooien op een open vlakte waar het mag. Gevolgd door een picknick met de hele familie. Maar voorlopig gaat oma met mij mee naar huis.

Even later loop ik met de grote koker as naar mijn auto.
Ik zet ‘oma’ op de bijrijdersstoel.
Zodra ik het crematorium terrein af rijd zeg ik hardop: 

“U mag met mij mee naar huis omaatje. Mijn nichtje Thirza mocht vandaag niet komen logeren maar u wel. U gaat gezellig loleren bij tante Lala! Ik schenk vanavond twee glaasjes wijn in, zogenaamd ook een voor u en we sluiten samen deze bijzondere twee maanden af. 
Carpe diem…U in uw koker, ik in levenden lijve met mijn lintje op.”

woensdag 20 april 2016

Feestje met een traan

“Het voelt zo onwerkelijk. Afscheid maar toch ook weer niet. Spannend maar niet eng. 
Onzeker….dat is denk ik het goede woord.”
Mijn zus legt haar hand op de mijne.
“Je doet het goed zussie. Wij slepen je er doorheen, echt.”

Zijn spullen liggen overal in huis verspreid. Drie grote koffers wachten om gevuld te worden. Het ticket ligt op tafel. Nog twee dagen, dan vertrekt het vliegtuig. Mijn man gaat weg. Hij gaat op vredesmissie naar een ver land. Een lang gekoesterde droom die eindelijk in vervulling kan gaan.

“Ooit hoop ik een jaar weg te gaan, op uitzending.” Ik hoor het hem nog zeggen. Tijdens onze eerste date, tien jaar geleden, sprak hij er al over. Ik vond het een ver van mijn bed show.
‘ Zo’n vaart zal het vast niet lopen’ dacht ik bij mijzelf. Zo’n vaart liep het ook niet. Zijn droom moest uitgesteld worden want ik werd ziek. Niet zomaar ziek maar erg ziek, langdurig ziek. De thuis situatie was niet stabiel genoeg om huis en haard te verlaten.

Maar nu is het zover. 
Na jaren opleidingen, toetsen, examens en assessments ligt het ticket op tafel. Mijn lieve grote stoere held gaat weg. Voor een jaar. We gaan leven in twee verschillende werelden…met een dagboek verbonden aan elkaar. Gesprekjes via Skype en Facetime.

Het is feest, voor hem, want dit is zijn grote droom. Een droom die ik hem vanuit de grond van mijn hart ontzettend gun. Maar voor mij is het een feestje met een traan want wat zal ik hem enorm gaan missen. Een jaar vol uitdagingen; niet alleen voor hem maar vooral ook voor mij. Een jaar waarin ik mijn familie en vrienden meer dan ooit nodig heb. Want hij, mijn dagelijkse klankbord, zit straks duizenden kilometers van mij vandaan.


Overmorgen is het zover. 
Dag lieve grote stoere man. Eindelijk gaat je droom in vervulling. Met je borst vooruit zal je op Schiphol door de douane gaan. Het vliegtuig tegemoet dat onze wereld zal splitsen. Je koffer gevuld met uniformen en stiekeme kleine liefdesbriefjes van mij. Lees ze, koester ze en bewaar mijn woorden in je hart. Als het daar even niet leuk is denk dan aan al die momenten dat we de slappe lach hadden. Zinloze slappe lach om onze eigen zinloze gekkigheid. De stilte in ons huis zal immens zijn. Muren zullen op mij afkomen en ik zal geregeld het huis ontvluchten. Ik zal je missen maar meer nog zal ik de dagen aftellen dat we elkaar weer zullen zien en onze belevenissen kunnen delen.


Een heel jaar. Twee werelden vol uitdagingen en nieuwe kansen. 
Dat vieren wij vandaag want voor ons is dat reden voor een feestje. 
Een feestje met een traan. 

zaterdag 19 maart 2016

Rauwe tonijn met kappertjes

“Ik nooit eerder bang geweest zo erg mevrouw!” 
Zijn gitzwarte ogen kijken mij aan. Ik kijk rechtstreeks zijn ziel in. Zie voor mij hoe hij daar zat. Op die overvolle boot.

Ruim een jaar geleden woonde hij nog in Syrië. Hij bezat een eigen huis. Woonde daar met zijn vrouw en dochtertje. Iedere morgen vertrok hij met veel plezier naar zijn werk als directeur van een groot ziekenhuis. Tot die ene dag alles veranderde. Er werd hem opgedragen dat hij niet langer mensen met een bepaald geloof mocht behandelen. Dit druiste in tegen alles waar hij voor stond. Hij weigerde. Dreigementen volgden. Dreigementen die zo ernstig waren dat er maar een ding op zat: vluchten.

In gebrekkig Nederlands en Engels heeft hij mij het afgelopen uur zijn verhaal verteld. Na alle honderden, duizenden verhalen uit de media die ik eerder heb gehoord knalt dit verhaal bij mij binnen. Echter. Heftiger. Omdat hij hier zit. Lijfelijk naast mij. Met angst en hoop in zijn ogen.
Ik ben vanavond uitgenodigd door de Rotterdamse gemeente voor een galadiner van het Rode Kruis. Het zou een avond voor chronisch zieke jongeren uit de gemeente worden. Ik was vanuit mijn vrijwilligerswerk van StomaJONG uitgenodigd om aan te schuiven. Bij binnenkomst bleek er een fout te zijn gemaakt. Ze waren mij vergeten af te bellen. De avond voor chronisch zieke jongeren was niet door gegaan. Als alternatief hadden ze tachtig vluchtelingen uitgenodigd die hun inburgeringscursus succesvol hadden afgerond. Excuses aan mij dat ik nu voor niks was gekomen. Om het goed te maken mocht ik alsnog aanschuiven bij het diner. Dat wilde ik maar wat graag. Ik houd van onverwachte mooie ontmoetingen en verrassingen. Enkele minuten later zat ik aan een mooi gedekte tafel met een Pakistaan, een Ethiopiër en enkele Syriërs.  

“Jij ziet uit als engel,” zegt een gitzwarte vrolijk kijkende Ethiopiër naast mij. Zijn hand strijkt over mijn blonde haar. Ik kan een glimlach niet onderdrukken. Dit is heel wat anders dan de avond die ik vooraf in gedachten had. Het voorgerecht wordt opgediend. Diverse soorten vis met groenten. De vluchtelingen blijven de rauwe tonijn en kappertjes onhandig heen en weer schuiven op hun bord. Niet wetende wat het is en wat ze moeten doen met die bonken vis en groene knikkers.

De Syrische ziekenhuisdirecteur vervolgt zijn verhaal.

“Boot was vol. Zo vol. Boot schommelen hele reis. Mensen springen uit boot omdat ze bang zijn. Kinderen huilen en na dagen steeds meer stil door honger en dorst. Oude mevrouw hartaanval maar ik niet helpen. Boot te vol en kon niet komen bij haar. Ik zat op volle schommelen boot  en alleen maar bidden en hopen. Hopen een boot zou ons redden. Alleen maar bidden dat overkant zou halen.”
Hij vertelt hoe hij vervolgens werd gered uit zee. Hoe ze daarna de wekenlange tocht maakte naar Nederland. Het land waarvan in Syrië was beloofd dat ze hier welkom zouden zijn. Waar hij direct een baan en huis zou krijgen.  Er was hem verteld dat wij Nederlanders hun vol liefde op stonden te wachten. En zodra het vrede in zijn land zou zijn kon hij gewoon weer terug. Dat was hem beloofd. Dat vooruitzicht maakte zijn bittere tocht draaglijk.

“Ik durf niet Nederlanders in ogen kijken. Ik altijd voorrang geven. Ik buigen. Ik opstaan in bus voor Nederlanders. Ik heel snel taal gaan leren.”
“Maar waarom dan?” vraag ik zachtjes vol verbazing.
“Nederlanders mijn niet hier willen hebben. Ik altijd lezen over in krant. Ik niet welkom. Ik voel dat altijd. Mensen mij niet aardig. Maar ik nu niet terug kunnen. Niet veilig voor mij. Maar ik beloof ik terug ga als ik kan. Echt. Geloof mij!” 
Hij smeekt bijna. Alsof hij mij wilt overtuigen van zijn oprechtheid. Ik ben geraakt door deze onbekende man en zijn kwetsbaarheid.

“Ik mis mijn werk. Ik nu werken in wasserette van ziekenhuis. Ook leuk mensen helpen maar anders dan werk in Syrië.”

Ik staar naar het kaarsje voor mij op tafel. Overvallen door een soort pijn en verdriet. Ik probeer mij voor te stellen hoe het voor hem moet voelen om te degraderen van ziekenhuisdirecteur naar de wasserette. Hoe het moet voelen als je je nergens welkom voelt. Zijn land, zijn trots, zijn veiligheid en vertrouwen heeft hij achter moeten laten. Zijn toekomstbeeld is onzeker. Zijn angst om zijn achterblijvende familie die niet mee kon of durfde is enorm.

Zie hem zitten….aan deze mooi gedekte tafel. Hij heeft als enige een leeg bord. Ook hij gruwelde van de rauwe tonijn en kappertjes maar hij at het op. Omdat hij niet ondankbaar over wilde komen. Omdat hij vindt dat hij zich aan moet passen. Omdat hij niet wilt dat wij Nederlanders iets van hem vinden. Omdat hij laat zien dat hij zijn best doet. Desnoods door het eten van rauwe tonijn en kappertjes.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Beste onbekende Syriër.

Kijk mij en iedereen die je ontmoet vanaf nu alsjeblieft recht in de ogen aan. Voel je niet minder. Voel je welkom. Voel je weer trots. En voel je alsjeblieft veilig in dit koude kikkerlandje. Ik hoop dat er een dag komt dat je terug kunt naar je eigen land, huis, familie en ziekenhuis. Niet omdat je hier niet welkom bent, maar omdat je daar zo ontzettend gelukkig was…… 

dinsdag 8 maart 2016

Ben ik al dood?

Haar ademhaling stopt. 
Met spanning in mijn lijf kijk ik haar aan. Holle ogen, een lege blik.
‘Kom op. Adem omaatje. Neem een hap lucht.’
Zes, zeven, acht seconden absolute stilte. Dan een diepe zucht, longgepruttel en ze ademt weer met regelmaat. Ook ik laat mijn adem los. Opgelucht. 
‘Nog niet. Gelukkig. Je bent er nog.’

Ik probeer mij te concentreren op mijn werk achter mijn laptop maar het lukt niet. Hoe kan ik werken terwijl ik aan het waken ben naast omaatje? Mijn oma die zeven weken geleden nog heel Nederland emotioneel maakte tijdens de ‘All you need is love show’ samen met Ernst Daniel Smid. Diezelfde ontwapenende stoere humoristische oma ligt nu dood te gaan. In volle glorie.
Ik open mijn mailbox. Ik heb een email ontvangen van Ernst Daniel met daar in bijgesloten een ontroerend zelfgeschreven nummer. Ook hij leeft mee.

“Oma, Uw Ernst heeft een liedje opgestuurd. Laten we samen luisteren.”
Ze schrikt op. 
“Ben ik dan nog niet dood?” mompelt ze verward tussen hemel en aarde.
“Nee oma, U bent nog hier. U bent bezig met dood gaan maar voorlopig zijn we hier nog saampjes.”
De eerste melodieën vullen de kamer. 
Haar oogjes worden even minder troebel. Wat hield ze haar hele leven van muziek. Haar wijsvinger beweegt minuscuul mee met de klanken. Ze ligt dirigerend op haar sterfbed. Ze zingt mee op haar manier. Een stokkende neuriënde toon uit haar pruttelende longetjes. Ik zie haar hartje als een bezetene kloppen onder haar magere borstkas. Ze is geraakt door de stem van haar held.
Zodra het nummer op zijn einde is kijkt ze mij leeg aan.  Ze beweegt haar lipjes maar de woorden komen niet.

“Vond u het mooi oma?”
“Mooi. Ja. Ben ik al dood?”
“Nee lieverd, u bent nog niet dood.”

En zo verstrijken de uren. Zij pruttelend op bed. Ik tikkend achter mijn laptop. Zij wordt steeds bleker om haar neusje. Ik krijg steeds rodere wangen van spanning. Zij bijna dood. Ik springlevend. En toch voelen we ons samen één in de intimiteit van het los laten van het leven.
De dokter komt. Hij adviseert hier vandaag en vannacht te blijven. Weer verstrijken de uren. Uren waarin de ademhaling vaak stopt om zich vervolgens weer te herpakken. Contact momenten worden summier. Ze herkent mij bijna niet meer. 
Om vervolgens plots alert en verwonderd te zeggen “Dag kleine Carlijntje.”

Ik besluit thuis te gaan eten. Even een andere omgeving, even ontladen. De pijnmedicatie wordt opgebouwd, haar krachten nemen af. Mijn moeder en zussen nemen de komende uren waar. Wanneer ik enkele uren later haar kamer binnen kom ligt ze onrustig, met korte ademstootjes, op bed, omringd door haar dochter en kleindochters. Ik neem plaats aan haar zijde. Praat zachtjes tegen haar, streel haar wang en als door een wonder wordt ze rustig.

“Dag lieve omaatje, heeft u op mij gewacht? Laat nu maar los. Het is goed zo. Wij zijn allemaal bij u. Ga maar. Glij maar weg. U mag gaan.” Als een kaarsje dooft ze uit. De stilte na haar laatste moeizame ademhaling is de mooiste stilte ooit gehoord.

In gedachte hoor ik haar weer vragen: “Carlijn, ben ik al dood?”

“Ja lieve omaatje, u bent nu dood. Na een heel lang leven heeft u nu rust. Dankuwel voor alles wat u voor ons betekend heeft. Afgelopen nacht stuurde uw Ernst Daniel mij een laatste brief voor u. Het is de mooiste vriendschapsverklaring ooit gelezen. Het raakte mij diep. Ik weet zeker dat deze brief uw meest kostbare bezit zou zijn geweest als u nog zou leven. Ik laat de brief met u mee gaan op uw grote reis. U kunt hem op uw wolkje tientallen, honderden keren herlezen...

Ik zal u in mijn dromen nog heel vaak even opzoeken in de hemel…net als in de tekst van het laatste nummer van uw Ernst Daniel waar u naar luisterde.”

maandag 29 februari 2016

Zombies in de winkelstraat

“Dag mevrouw, mag ik u wat vragen?”

Naast mij staat een wat smoezelige vrouw van rond de veertig jaar oud. Blonde slierten vettig haar zijn in een staartje samen gebonden. Gele wallen rondom haar ogen. Een grauwe huid. Haar grijze joggingpak vertoont vlekken en is enkele maten te groot. Automatisch klem ik mijn handtas wat dichter tegen mij aan.
“Ik woon in een blijf van mijn lijf huis met mijn kindje van twee jaar. Ik moet het eten daar betalen maar heb geen geld. Heeft u wat klein geld voor mij?”

Ik bekijk haar nog eens van top tot teen. Mijn voorgevoel zegt dat ze zeker geen eten zal kopen van het kleingeld maar dat het regelrecht naar een halve liter bier zal gaan.
“Nee sorry, ik heb geen kleingeld bij mij.” Ze schuifelt door naar de volgende persoon die ook gehaast nee zegt. De dame die ze daarna aan spreekt negeert haar volkomen, ze is te druk bezig met het scherm van haar Iphone. Ik sta te wachten op mijn vriendin die iets verlaat is en zo wil het gebeuren dat ik de smoezelige dame tien personen aan zie spreken. Alle tien wimpelen haar af. Ze wordt niet opgemerkt in het straatbeeld. Als iemand haar wel hoort dan wordt ze genegeerd. Het raakt mij tot op het bot.
Hoe diep moet je zinken voordat je bedelt op straat? Wat moet er gebeuren in een mensenleven voordat je jezelf zo verlaagt dat dit het doel van je dag wordt? Mensen lopen gehaast langs haar heen. In dure kleding, met volle boodschappen tassen. Hun blik gericht op hun telefoon of met muziek in de oren. Geen contact mogelijk. Als zombies door de winkelstraat. De smoezelige dame komt weer naar mij toe geschuifeld.
“Ik heb je even staan bekijken als je het niet erg vindt,” zeg ik voorzichtig, “Het gaat mij aan het hart dat je zoveel moeite moet doen voor een maaltijd en dat iedereen als een zombie aan je voorbij loopt.” Haar blik wordt helderder. Haar ogen kijken mij vragend aan.
Dank u mevrouw,” zegt ze zachtjes. “Dank u wel dat u mij ziet, echt ziet. Dat is lang geleden.” Een traan rolt vanuit haar ooghoek over haar wang.  Ik zou haar in mijn armen willen nemen als gebaar van menselijkheid. Ik wil haar wat van mijn warmte geven. Vertrouwen geven en zeggen dat het vast allemaal wel goed komt. Maar is het niet een beetje gek als ik hier op straat deze smoezelige vrouw ga staan knuffelen? Ik strijk met mijn hand over haar wang. Ik neem een tissue uit mijn zak en dep haar tranen. Door mijn gebaar gaat ze nog harder huilen.
“Ik had alles wat iedereen hier heeft maar ik ben het verloren. Ik heb zoveel fouten gemaakt.”
“Sstt, stil maar. Het geeft niet wat je hebt gedaan. Je bent een goed mens, daar gaat het om."
Ja denkt u dat, mevrouw?”

“Ik weet het wel zeker en weet je....dit is voor jou. Doe er mee wat je wilt. Koop een maaltijd, een six pack bier of desnoods een mooie lippenstift voor jezelf”
Ik duw haar tien euro in haar handen. Ze kijkt er zwijgend naar, bijna beschaamd. Weer vullen haar ogen zich met tranen.
“Dank u. Zo enorm dank u wel.” Ze schuifelt verder. Geen idee wat ze met het geld gaat doen. Het doet er ook niet toe. Hopelijk heb ik haar een stukje vertrouwen in haar toekomst kunnen geven, al is het maar voor een minuut. En wat doet het mij goed om mij geen zombie in de winkelstraat te voelen die haar niet opmerkte.
'Beste onbekende smoezelige mevrouw. Bedankt voor onze ontmoeting. Je hebt geen idee, maar onze ontmoeting heeft mijn kijk op de wereld weer even doen veranderen. Het ga je goed!'


maandag 22 februari 2016

Van oor(bel) tot oor(bel)


20 december 2015

Het gaat vandaag gebeuren. De grote dag. Mijn nichtje Danique is bijna vijf jaar oud en krijgt vandaag ‘grote meisjes gaatjes en oorbellen’. Enkele jaren geleden lieten we bij haar andere nichtje Veerle gaatjes prikken. Danique was daar ook bij. Veerle zette het op een brullen van schrik en sindsdien heeft Danique zich voorgenomen nooit, maar dan ook nooit gaatjes te nemen. Maar kleine meisjes worden groter en ook Danique ging dromen van diamantjes in haar oren. Zo wil het gebeuren dat Danique vandaag samen met haar twee tantes naar de juwelier gaat voor grote meisjes oorbellen. Vol spanning betreden we de winkel. Haar gespannen snoetje stijf van angst, haar lievelingsknuffel ‘aap’ in haar handjes geklemd. We nemen plaats. Ze zit dicht tegen mij aan op schoot. Ze houdt zich kranig. Zonder traan worden de oorbellen door haar vlezige oorlelletjes geschoten. Ze blijft doodstil zitten. Haar lelletjes kleuren direct vuurrood met in het midden haar gewenste diamantjes. Stralend van oor(bel) tot oor(bel) staat ze later voor de spiegel. Enkele dagen later, tijdens haar vijfde verjaardag, krijgt alle visite uitvoerig beiden diamantjes in haar oren te zien.

 22 februari 2016

“Nee!!!!!! Mijn oorbellllll!” Ze gilt het uit.
Ik trek haar hemd over haar hoofd maar blijf hangen aan haar oorbel. Ik hoor iets vallen op de grond en daar ligt hij. Het diamantje. En het dopje van de oorbel. Direct zet ze het op een krijsen.

“Nee! Nu moeten we terug naar de winkel! Auw auw!”
Een druppel bloed glijdt langs haar oorlel. Ik neem haar liefdevol op schoot.
“Schatje, ik denk dat je vooral huilt van schrik en niet van pijn. Ik ga wat sterilon pakken en dan probeer ik je oorbel er weer in te krijgen.”
“Nee, nee! Dat moet de mevrouw van de winkel doen!”
“Ben je mal. Tante Carlijn is toch supergoed in die dingen? Weet je nog toen je drie jaar was. Je had een hele grote splinter in je voet. Die ging heel erg ontsteken. Papa en mama mochten er absoluut niet aan komen van jou. Maar ik had Nivea-toverzalf en met die toverzalf voelde je er niets meer van. Ik smeerde wat toverzalf op de huid rondom de splinter en heel langzaam heb ik de splinter toen met een pincet verwijderd en dat ging hartstikke goed! Ook nu zal ik je oorbel er net zo voorzichtig in doen als toen met de splinter!”
Haar oogjes staan vol tranen en kijken mij wantrouwig aan. Ze kijkt naar de eenzame oorbel op tafel. Dan weer naar mij.
“Ik weet dat nog,” zegt ze zachtjes. “Doe het dan maar.”
Ze klautert bij mij op schoot. In haar handje haar knuffel aap. Ik voel haar hartje hevig bonken wanneer ze zich tegen mij aan vlijt. Voorzichtig laat ik de sterilon druppel op haar bloederige gaatje vallen. Direct verschijnen er grote tranen in haar oogjes. Maar ze geeft geen kik. Net als in december zit ze doodstil, ernstig en serieus bij mij op schoot. Met moeite en een stevig duwtje gaat de oorbel stroef door haar gaatje heen.

“Ja,” roep ik uit. “Hij zit er weer in. Joepie!” Opgelucht kijkt ze mij aan en ik krijg direct een dikke kus en stralende lach. Als haar mama haar een uurtje later komt halen vliegt ze opgetogen naar de deur en roept: “Mama, er is iets gebeurd. Mijn oorbel was er uit. Maar Carlijn heeft hem er weer in gedaan!”

“Wauw, dat was zeker wel een beetje spannend?” Zegt mijn zus met een stiekeme knipoog naar mij.
“Nee hoor, ik wist dat Carlijn dat heus wel kon. Net als met mijn splinter. Ze is toch mijn tante!”
De vanzelfsprekendheid dat haar tante haar grootste angst, het verliezen van haar oorbel, heus wel kan fixen, spat er vanaf. Haar rotsvaste vertrouwen in mij is een feit. Daardoor is het geheel onverwachts een dag met een gouden randje geworden. Een kadootje. Een moment waarop de tijd even stil zou moeten staan. Volledig besef van geluk, liefde en vertrouwen in één.
Zomaar een maandagmorgen. Zomaar een moment vol liefde om nooit te vergeten.
Haar woorden galmen die avond nog na in mijn hoofd: ‘Ik wist dat Carlijn dat heus wel kon. Ze is toch mijn tante.’ Dankjewel lieverd. Bedankt voor het vertrouwen wat je hebt dat ik jouw grootste problemen op kan lossen. Ook ik straalde vandaag van oor(bel) tot oor(bel).


maandag 15 februari 2016

Nieuwe schoentjes

“Ik zit hier maar en doe niks. De hele dag. Ik wil van alles maar ik kan het niet meer.”
Ik kijk haar aan. Laat een stilte vallen die zij vervolgens snel opvult. Haar ogen schieten heen en weer. Ze laat haar blik rusten op haar pantoffels. Plukt er onzeker aan met haar vingers.
“Ik weet dat het stom klinkt. Ik ben nog zo jong. Mijn toekomst ligt open. Maar alles wat ik vroeger wilde is mij ontnomen door mijn klote lijf. Ik ben al vijf jaar non stop ziek. Mijn vertrouwen is gewoon weg.”

Ik laat een zucht ontsnappen. Herken mij volledig in het jonge meisje dat tegenover mij zit. Vijftien jaar terug voelde ik mij ook zo. Bang, ziek, verdrietig en onzeker. Het enige feit wat constant overeind bleef staan, was die haperende gezondheid. De ziekenhuis bezoeken, opnames, operaties en de spanning van de uitslagen na mensonterende onderzoeken. Slangen in alle gaten van mijn lijf. Plannen, relaties, carrière, vrienden. Oja, bij mij was het er wel maar op de achtergrond. De knallende buikpijn overheerste alles.

“Ik heb mijn paard moeten verkopen. Ze stond daar maar, eenzaam in de wei. Zelfs het borstelen lukte mij niet meer. Jarenlang geturnd. Ik lag in spagaat op de balk. Nu kan ik niet eens mijn eigen veters strikken. Laat staan dat ik het aan durf om een studie op te pakken. Of te starten met een weekend baantje om in ieder geval mijn eigen telefoonrekening te kunnen betalen. Twintig jaar oud en mijn ouders betalen nog steeds mijn shampoo, sokken en make-up! Ik wil dat niet meer!”

Je handje op houden voor geld. Er wordt zo makkelijk over gedacht in onze maatschappij. ‘Uitkeringstrekkers, te lui om te werken.’ Och hemel, ze moesten eens weten welk verdriet er daadwerkelijk achter schuil gaat. Niemand zal zijn financiële onafhankelijkheid vrijwillig opgeven in ruil voor enkele honderden euro’s van het UWV. Als je dat überhaupt al krijgt na de keuringen waar je je eerder een crimineel dan chronisch zieke voelt. Niemand geeft vrijwillig zijn sociale leven op, om de dagen eenzaam door te brengen. Thuis tussen vier muren die steeds kleiner worden.Terwijl vrienden groter gaan wonen slijt jij je dagen bij je ouders op zolder. Omdat er geen financiële ruimte, geen partner of baan in het verschiet ligt waardoor je je vleugels uit kunt spreiden. Dag in dag uit. Ziekenhuis in en ziekenhuis uit. Dan verstomp je. Dan vereenzaam je. Dan zit je uiteindelijk net als dit meisje op de bank en durf je geen stap meer te zetten.


Ik heb geen woorden van troost. Ik kan haar zeggen dat het waarschijnlijk goed komt. Maar heeft zij daar nu iets aan? Ik geloofde dat jaren terug ook niet. Maar zie mij nu. Ik durf uitdagingen aan te gaan, nieuwe keuzes te maken, mijn muren wijken en mijn wereld wordt weer groter. Mijn rug recht zich letterlijk en ik ben niet meer bang voor de maatschappij met alle vooroordelen.


Tegen al die mensen met hun vooroordelen zou ik willen zeggen; ‘Kom maar. Voel maar. Ga maar in mijn schoentjes staan. Voor één dag. Om te voelen, te ervaren en je te bedenken. Om daarna misschien snel terug te keren naar je eigen vertrouwde schoenen. Schoenen die soepel zitten, niet haperen en de kant op kunnen die jij bepaalt. ’


Ik hoop en wens dat al die eenzame zieke jongeren die ik dagelijks tref, ooit van de bank kunnen opstaan en net als ik hun oude schoentjes kunnen inruilen voor nieuwe. Frisse schoentjes met meer mogelijkheden dan die oude kapotte, die ze nooit zelf hadden gekozen en die nooit bij ze hebben gepast. 


zaterdag 6 februari 2016

Nijntje gaat op reis

“Doe dan wat! Zeg iets! Help alsjeblieft!”

Ik kijk de tolk dwingend aan. Mijn blik schiet heen en weer tussen het meisje en de tolk. Haar donkerbruine ogen staan vol tranen. Langzaam rolt de eerste over haar vuile wangetje. In een voor mij onbekende taal vraagt de tolk iets aan het meisje. Ze kruipt meer naar achteren op de houten bank. Ze lijkt doodsbang. Haar lip trilt. Haar magere schoudertjes zijn hoog opgetrokken. Ik vervloek mijzelf omdat ik haar taal niet spreek.

“Waarom is ze bang? Waarom zegt ze niks?” Vraag ik de tolk wanhopig.
“Ik weet het niet. Ik kom anders straks wel terug. Er zijn hier zoveel mensen waar ik op dit moment meer voor kan betekenen. Sorry. Het is gewoon knetterdruk in dit vluchtelingenkamp.”

Hij beent weg. Mij zuchtend achter latend. Ik kijk hem na. Ook hij doet gewoon zijn werk. Ook hij kan waarschijnlijk niet meer doen dan dit. Plots voel ik een klein warm handje op mijn knie. Ik draai mijn gezicht naar het kleine meisje. Haar donkere ogen kijken mij voorzichtig aan, haar hoofdje schuin omhoog gedraaid. Haar verdriet lijkt even geweken. De angst in haar ogen heeft plaats gemaakt voor nieuwsgierigheid. Ik neem haar kleine handje in mijn handen en buig wat naar voren. Zo zitten we daar, tegenover elkaar. Zij op die grote houten bank, ik op een krukje voor haar. Ik heb geen idee wie haar hier heeft gebracht. Laat staan dat ik weet welke schrijnende situatie zij heeft meegemaakt. Haar vader of moeder lijkt niet in de buurt te zijn. Ze zit hier alleen. Hooguit vijf jaar oud. Haar wereld bestaat uit een houten bank en een vreemde mevrouw die haar taal niet spreekt.

Ik laat haar handje los en klop met mijn handen op mijn schoot. Ze begrijpt wat ik bedoel. Waarschijnlijk deed haar moeder dit ook. Daar ergens in een vreemd land vele grenzen verder. Ze komt langzaam overeind en gaat met haar rug naar mij toe staan. Ik til haar op mijn schoot. Direct vleit ze zich tegen mij aan. Ik ben geroerd, diep geroerd door dit kleine magere meisje die smacht naar veiligheid. Ik buig naar mijn tas, schuif hem over de grond naar mij toe en haal er een boekje uit. Een boekje van mijn nichtje wat er toevallig nog in zat. Mijn nichtje die een huis, een warm bed en liefhebbende ouders en familie heeft. Zij hoeft zich niet druk te maken over de onzekerheid van haar toekomst. Zij leeft in een veilig land.


“Nijntje gaat op reis.” Lees ik zachtjes voor. 
Ik sla de kaft open. Ik neem het kleine onbekende meisje mee in de wereld van Nijntje en haar avonturen. Het taalprobleem lijkt er niet toe te doen. 
Nijntje doet niet aan grenzen. Nijntje kent geen oorlog. Nijntje is niet bang.
Ze trekt haar knietjes op, haar vieze duimpje gaat in haar mond. 
Heel even laat ik haar vergeten waar zij is. 

Lief kind, ik wou dat ik je meer kon geven........


maandag 1 februari 2016

Ukkepuk

Lieve kleine Ukkepuk, je zou eens moeten weten.
Weten wat ik voel wanneer jij in mijn ogen kijkt. Jouw glimmende pretlichtjes. Het snoetje wat begint te stralen zodra je binnenkomt om bij mij te spelen. Je woordjes, je klanken, je bedoelingen. Langzaamaan leer ik je kennen. Van baby naar dreumes en nu een stoere peuter. Met een eigen wil. Een wijsneusje. Een meisje met karakter.

“Lala, kom. Buiten pelen!” We stappen de straat op, de regen in. Het deert ons niet. We zijn tenslotte niet van suiker.

Je zou eens moeten weten. Weten hoe graag ik jou beschermen wil. Tegen al het leed in deze wereld. Nare mensen die je kunnen kwetsen. Pesterijtjes die je verdrietig maken. En zelfs tegen die ene mug die jou zou willen steken. Ik wil je behoeden voor al het leed wat op de loer kan liggen.

“Peeltuin toe. Glijden en wipwappen. Kom Lala, rennen!” Je sportschoentjes en snelle beentjes vliegen over de trottoirtegels. Ik zweef je achterna.

Je zou eens moeten weten. Weten dat zelfs op dagen dat ik je niet zie, jij veel in mijn gedachten bent. Ik mij afvraag hoe het met je gaat. Om wie je lacht. Waar je op klimt of hoe je smakelijk zit te eten. Ook in jouw afwezigheid ben jij altijd om mij heen. Ik hoef jou niet te missen om je bij mij te hebben, gewoon omdat je altijd in mijn hartje zit.

“Kijk Lala! Kijk, Thirza grooooot!” trots sta je op een hoge stoeprand met je armpjes omhoog gestrekt.

Je zou eens moeten weten. Weten dat er een dag komt dat ook jij groot wordt en misschien zo’n ukkepukje krijgen zal. Die jij zult beschermen, behoeden en missen. Als ze valt wil jij haar vangen. Als ze weent zal jij haar tranen deppen. Als ze brult zal jij haar sussen.
 Ik zal je niet teveel behoeden voor de leerzame fouten of keuzes die jij maken zal. Maak ze maar. Leef maar. Val maar. Sta weer op. Voel hoe rauw het leven kan zijn. Alleen dan kan je optimaal uitgroeien tot de vrouw die je worden zal.

Voorlopig blijf jij nog even mijn kleine nichtje die ik zal troosten wanneer het nodig is. Wanneer we samen handje in handje verder lopen voel ik je knijpen wanneer je bijna struikelt. Je vuistje verstijft in mijn hand wanneer je over de boomstronk loopt. Je vertrouwt volledig op mij.  Dan, geheel onverwachts laat je mij los en zegt vol trots:

“Kijk eens Lala wat ik kan, handen in mijn zakken!”

Als een trotse dame kijk jij de wereld in. Met je borstje vooruit. Je beentjes keurig gestrekt. Meer was er niet nodig om te beseffen dat jij, lieve kleine ukkepuk, niemand nodig hebt om je door te laten vangen. 
Jij komt er wel. 


donderdag 28 januari 2016

Missie Chocoladevla

“Wat wil je graag? Een dunne darm stoma of een dikke darm stoma?”
“Ooh, leuk! Eehhm. Doe maar een dunne darm stoma” zegt hij met pretlichtjes in zijn ogen. Hij trekt zijn trui omhoog. Ik plak het stomazakje met chocoladevla op zijn perfect gespierde buik.

Het is een druilerige dinsdagmiddag in Amsterdam. Ik geef voorlichting aan artsen in opleiding over hoe het is om te leven met een chronische darmaandoening. Driehonderd jongens en meiden komen onzeker binnen omdat ze vandaag voor het eerst ‘een echte patiënt’ gaan zien. Hoe spectaculair kan dat zijn! Zodra iedereen een plekje heeft gevonden ga ik van start. Al na enkele minuten word ik in de rede gevallen door een meisje vooraan in de zaal.


“Nou mevrouw,” zegt ze op hoge schreeuwerige toon. “Zo erg is het toch niet wat u heeft. Je ziet er toch niks van?”
Ik probeer de studente mee te nemen in de onzekere wereld van een jonge stomadrager.
“Buiten al het lichamelijke leed, de pijn en beperkingen om. Stel je voor. Jij krijgt morgen een stoma. Dag in dag uit bungelt er een zakje poep aan je buik. Dat zakje lekt wel eens waardoor je van top tot teen onder de ontlasting zit. Op een dag sta je in de kroeg en zie je een onwijs lekker ding aan de bar staan. Je flirt er op los. Hij ziet jou ook wel zitten en aan het einde van de avond ga je met hem mee naar huis. Plots bedenk je: ‘Oja. Shit! Ik moet hem nog vertellen over mijn stoma’. Wanneer zou je dat doen?”
“Ja, duhhu, ”zegt ze quasi ongeïnteresseerd. “Dat zeg ik natuurlijk niet! Dan haal ik dat zakje er in de wc gewoon af en doe dat de volgende dag weer op.”
“Tja, maar dat kan dus niet,” zeg ik rustig. ”Dat zakje moet er vierentwintig uur per dag op zitten. Als je het er af haalt stroomt de stront langs je benen.”

Enkele studiegenootjes van haar moeten grinniken. Ze trekt een vies gezicht en zakt iets dieper in haar stoel. Pakt haar Iphone uit haar tas om zich letterlijk te verschuilen achter haar eerdere opmerking. Ik ga rustig verder met mijn verhaal.
Mijn presentatie is bijna afgerond wanneer ik de zaal rond kijk en lachend zeg:

“Nou, kom maar op. Wie wilt vandaag voor een dag mijn lotgenootje zijn? Wie wilt vandaag ook een stomazakje op?” Eerst wordt er gegniffeld. De studenten kijken om zich heen. Onzeker gaan er wat handen omhoog. Een voor een komen er tien studenten naar voren en mogen ze kiezen aan welke kant ze hun stomazakje willen. Links, als een dunne darm stoma. Of rechts als een dikke darm stoma.
 
“Doe maar net zo een als jij hebt. Lijkt me wel cool om net als jij te zijn,” zegt een jonge studente met knalrode haren. Voorzichtig plak ik een stomazakje gevuld met chocoladevla op haar strakke buikje zonder littekens. Een mooie paarse piercing steekt door haar navel. Geïnteresseerd volgt ze mijn handelingen. Wanneer het zakje op haar ranke buikje zit draait ze zich trots om naar de zaal om het zakje te showen. “Cool! Dankjewel!” Ik krijg spontaan een omhelzing.

Aan het eind van de dag ben ik kapot van vermoeidheid. Thuis nestel ik mij met een kruikje op de bank terwijl ik terug denk aan de studenten.


Ik ben benieuwd hoe het mijn tien ‘lotgenootjes’ vanavond is vergaan. De een ging naar de hockeytraining, de ander naar de kroeg en weer een ander zou gaan vrijen met een bungelend zakje chocoladevla aan haar buik. Ik glimlach als ik daar aan denk. Zij doen hun zakje voor het slapen gaan weer af, ik zal dat nooit meer kunnen.  Dat is niet erg. Ze zijn voor één dag in mijn wereld gestapt. Missie geslaagd!