Ik krijg het niet van mijn netvlies. De blote voetjes. De vuile kinder knuistjes verstrengeld in hun
moeders hand. Kleding met gaten. Schuifelend in stilte, voetje voor voetje
langs de weg.
“Waar gaan al die mensen naartoe?” vraag ik aan de Griekse
taxi chauffeur naast mij. Ik verdraai bijna mijn nek bij het aanzicht van deze
mensen.
“Het zijn de vluchtelingen uit het kamp bij de oude
luchthaven. Ze gaan iedere dag rond deze tijd naar de stad. “
“Maar waarom? Wat gaan ze daar doen?” vraag ik verbaasd
terwijl ik de hele stroom mensen langs de vluchtstrook gade sla.
“Voor een maaltijd. De bevolking van Athene biedt ze een
maaltijd aan. Ook al is de Atheense bevolking arm, ze delen hun eten met de
vluchtelingen. Er is geen hulp voor deze mensen. Ze lijden honger en wonen
onder erbarmelijke omstandigheden in het tentenkamp hier verderop.”
Ik ben in shock. Geraakt door de blote kindervoetjes op het
vuile asfalt. Ik voel pijn in mijn hart bij het zien van de wanhoop. Het
uitzichtloze bestaan.
“Mag ik het zien? Kunt u mij naar het kamp brengen?” vraag
ik voorzichtig, “Het klinkt bijna als ramptoerisme maar zo bedoel ik het niet. Ik wil het zien in
de hoop iets te kunnen betekenen. De wereld moet weten wat hier gebeurt. Ik wil
het delen.”
De taxi chauffeur kijkt bedenkelijk. Hij kijkt mij lang aan
en zegt dan voorzichtig:
“Ik denk niet dat dat een goed idee is. Met je blonde haren,
blauwe ogen en dure Westerse kledij val je teveel op. Ik kan je geen veiligheid
garanderen. Maar we kunnen achter het hek het kamp bekijken.”
De taxi keert om bij de rotonde. Even later sta ik met mijn
handen verstrengeld om het hek. Alsof ik
de aapjes bekijk in de dierentuin. Aapjes die moegestreden zijn. Honderden koepeltentjes
staan rondom de oude luchthaven van Athene.
Mijn brein kan niet bevatten wat ik zie.
Al die tentjes. Al die mensen die verveeld bij elkaar zitten. Wachten.
Wachten op iets wat komen gaat. Of wachten op niets omdat niemand iets voor ze
doet. De geur van stinkend afval vermengd zich met de hitte. Overal zie ik papier en plastic. Kinderen voetballen
blootvoets met plastic flessen. Vrouwen met hoofddoeken praten op schreeuwerige
toon met elkaar. De mannen zitten er in stilte bij. Stilte omdat niemand de
oplossing weet voor het leed wat hun gezinnen overkomt.
“Laten we maar gaan.” Zegt de chauffeur naast mij. “Ik heb
nog meer ritten te doen.”
Even later zit ik zwijgend in de taxi. We draaien de weg op
waar wederom al die mensen in lange stromen langs de weg lopen. Het
doet mij denken aan de geschiedenis. Al die joden op drift. Van de
treinstations naar de kampen. De geschiedenis lijkt zich te herhalen alhoewel
we toen hebben afgesproken dat dit nooit meer mocht gebeuren. Deze mensen worden niet letterlijk de dood
ingejaagd, maar wat scheelt het? Is deze uitzichtloze situatie misschien niet net zo erg voor al die papa’s en mama’s die hier lopen met hun kroost? Hoe
hartverscheurend moet het zijn dat je als vader of moeder je kind niks kunt
bieden, zelfs geen warme maaltijd aan het einde van de dag.
Na een fantastische vakantie op een Grieks eiland heb ik
bijna mijn eindbestemming bereikt. De nieuwe luchthaven van Athene nadert waar het vliegtuig mij naar huis zal brengen. Maar mijn vakantie herinneringen zijn
verdwenen. Ik zie enkel die tentjes….al die honderden tentjes op mijn netvlies.