maandag 29 februari 2016

Zombies in de winkelstraat

“Dag mevrouw, mag ik u wat vragen?”

Naast mij staat een wat smoezelige vrouw van rond de veertig jaar oud. Blonde slierten vettig haar zijn in een staartje samen gebonden. Gele wallen rondom haar ogen. Een grauwe huid. Haar grijze joggingpak vertoont vlekken en is enkele maten te groot. Automatisch klem ik mijn handtas wat dichter tegen mij aan.
“Ik woon in een blijf van mijn lijf huis met mijn kindje van twee jaar. Ik moet het eten daar betalen maar heb geen geld. Heeft u wat klein geld voor mij?”

Ik bekijk haar nog eens van top tot teen. Mijn voorgevoel zegt dat ze zeker geen eten zal kopen van het kleingeld maar dat het regelrecht naar een halve liter bier zal gaan.
“Nee sorry, ik heb geen kleingeld bij mij.” Ze schuifelt door naar de volgende persoon die ook gehaast nee zegt. De dame die ze daarna aan spreekt negeert haar volkomen, ze is te druk bezig met het scherm van haar Iphone. Ik sta te wachten op mijn vriendin die iets verlaat is en zo wil het gebeuren dat ik de smoezelige dame tien personen aan zie spreken. Alle tien wimpelen haar af. Ze wordt niet opgemerkt in het straatbeeld. Als iemand haar wel hoort dan wordt ze genegeerd. Het raakt mij tot op het bot.
Hoe diep moet je zinken voordat je bedelt op straat? Wat moet er gebeuren in een mensenleven voordat je jezelf zo verlaagt dat dit het doel van je dag wordt? Mensen lopen gehaast langs haar heen. In dure kleding, met volle boodschappen tassen. Hun blik gericht op hun telefoon of met muziek in de oren. Geen contact mogelijk. Als zombies door de winkelstraat. De smoezelige dame komt weer naar mij toe geschuifeld.
“Ik heb je even staan bekijken als je het niet erg vindt,” zeg ik voorzichtig, “Het gaat mij aan het hart dat je zoveel moeite moet doen voor een maaltijd en dat iedereen als een zombie aan je voorbij loopt.” Haar blik wordt helderder. Haar ogen kijken mij vragend aan.
Dank u mevrouw,” zegt ze zachtjes. “Dank u wel dat u mij ziet, echt ziet. Dat is lang geleden.” Een traan rolt vanuit haar ooghoek over haar wang.  Ik zou haar in mijn armen willen nemen als gebaar van menselijkheid. Ik wil haar wat van mijn warmte geven. Vertrouwen geven en zeggen dat het vast allemaal wel goed komt. Maar is het niet een beetje gek als ik hier op straat deze smoezelige vrouw ga staan knuffelen? Ik strijk met mijn hand over haar wang. Ik neem een tissue uit mijn zak en dep haar tranen. Door mijn gebaar gaat ze nog harder huilen.
“Ik had alles wat iedereen hier heeft maar ik ben het verloren. Ik heb zoveel fouten gemaakt.”
“Sstt, stil maar. Het geeft niet wat je hebt gedaan. Je bent een goed mens, daar gaat het om."
Ja denkt u dat, mevrouw?”

“Ik weet het wel zeker en weet je....dit is voor jou. Doe er mee wat je wilt. Koop een maaltijd, een six pack bier of desnoods een mooie lippenstift voor jezelf”
Ik duw haar tien euro in haar handen. Ze kijkt er zwijgend naar, bijna beschaamd. Weer vullen haar ogen zich met tranen.
“Dank u. Zo enorm dank u wel.” Ze schuifelt verder. Geen idee wat ze met het geld gaat doen. Het doet er ook niet toe. Hopelijk heb ik haar een stukje vertrouwen in haar toekomst kunnen geven, al is het maar voor een minuut. En wat doet het mij goed om mij geen zombie in de winkelstraat te voelen die haar niet opmerkte.
'Beste onbekende smoezelige mevrouw. Bedankt voor onze ontmoeting. Je hebt geen idee, maar onze ontmoeting heeft mijn kijk op de wereld weer even doen veranderen. Het ga je goed!'


maandag 22 februari 2016

Van oor(bel) tot oor(bel)


20 december 2015

Het gaat vandaag gebeuren. De grote dag. Mijn nichtje Danique is bijna vijf jaar oud en krijgt vandaag ‘grote meisjes gaatjes en oorbellen’. Enkele jaren geleden lieten we bij haar andere nichtje Veerle gaatjes prikken. Danique was daar ook bij. Veerle zette het op een brullen van schrik en sindsdien heeft Danique zich voorgenomen nooit, maar dan ook nooit gaatjes te nemen. Maar kleine meisjes worden groter en ook Danique ging dromen van diamantjes in haar oren. Zo wil het gebeuren dat Danique vandaag samen met haar twee tantes naar de juwelier gaat voor grote meisjes oorbellen. Vol spanning betreden we de winkel. Haar gespannen snoetje stijf van angst, haar lievelingsknuffel ‘aap’ in haar handjes geklemd. We nemen plaats. Ze zit dicht tegen mij aan op schoot. Ze houdt zich kranig. Zonder traan worden de oorbellen door haar vlezige oorlelletjes geschoten. Ze blijft doodstil zitten. Haar lelletjes kleuren direct vuurrood met in het midden haar gewenste diamantjes. Stralend van oor(bel) tot oor(bel) staat ze later voor de spiegel. Enkele dagen later, tijdens haar vijfde verjaardag, krijgt alle visite uitvoerig beiden diamantjes in haar oren te zien.

 22 februari 2016

“Nee!!!!!! Mijn oorbellllll!” Ze gilt het uit.
Ik trek haar hemd over haar hoofd maar blijf hangen aan haar oorbel. Ik hoor iets vallen op de grond en daar ligt hij. Het diamantje. En het dopje van de oorbel. Direct zet ze het op een krijsen.

“Nee! Nu moeten we terug naar de winkel! Auw auw!”
Een druppel bloed glijdt langs haar oorlel. Ik neem haar liefdevol op schoot.
“Schatje, ik denk dat je vooral huilt van schrik en niet van pijn. Ik ga wat sterilon pakken en dan probeer ik je oorbel er weer in te krijgen.”
“Nee, nee! Dat moet de mevrouw van de winkel doen!”
“Ben je mal. Tante Carlijn is toch supergoed in die dingen? Weet je nog toen je drie jaar was. Je had een hele grote splinter in je voet. Die ging heel erg ontsteken. Papa en mama mochten er absoluut niet aan komen van jou. Maar ik had Nivea-toverzalf en met die toverzalf voelde je er niets meer van. Ik smeerde wat toverzalf op de huid rondom de splinter en heel langzaam heb ik de splinter toen met een pincet verwijderd en dat ging hartstikke goed! Ook nu zal ik je oorbel er net zo voorzichtig in doen als toen met de splinter!”
Haar oogjes staan vol tranen en kijken mij wantrouwig aan. Ze kijkt naar de eenzame oorbel op tafel. Dan weer naar mij.
“Ik weet dat nog,” zegt ze zachtjes. “Doe het dan maar.”
Ze klautert bij mij op schoot. In haar handje haar knuffel aap. Ik voel haar hartje hevig bonken wanneer ze zich tegen mij aan vlijt. Voorzichtig laat ik de sterilon druppel op haar bloederige gaatje vallen. Direct verschijnen er grote tranen in haar oogjes. Maar ze geeft geen kik. Net als in december zit ze doodstil, ernstig en serieus bij mij op schoot. Met moeite en een stevig duwtje gaat de oorbel stroef door haar gaatje heen.

“Ja,” roep ik uit. “Hij zit er weer in. Joepie!” Opgelucht kijkt ze mij aan en ik krijg direct een dikke kus en stralende lach. Als haar mama haar een uurtje later komt halen vliegt ze opgetogen naar de deur en roept: “Mama, er is iets gebeurd. Mijn oorbel was er uit. Maar Carlijn heeft hem er weer in gedaan!”

“Wauw, dat was zeker wel een beetje spannend?” Zegt mijn zus met een stiekeme knipoog naar mij.
“Nee hoor, ik wist dat Carlijn dat heus wel kon. Net als met mijn splinter. Ze is toch mijn tante!”
De vanzelfsprekendheid dat haar tante haar grootste angst, het verliezen van haar oorbel, heus wel kan fixen, spat er vanaf. Haar rotsvaste vertrouwen in mij is een feit. Daardoor is het geheel onverwachts een dag met een gouden randje geworden. Een kadootje. Een moment waarop de tijd even stil zou moeten staan. Volledig besef van geluk, liefde en vertrouwen in één.
Zomaar een maandagmorgen. Zomaar een moment vol liefde om nooit te vergeten.
Haar woorden galmen die avond nog na in mijn hoofd: ‘Ik wist dat Carlijn dat heus wel kon. Ze is toch mijn tante.’ Dankjewel lieverd. Bedankt voor het vertrouwen wat je hebt dat ik jouw grootste problemen op kan lossen. Ook ik straalde vandaag van oor(bel) tot oor(bel).


maandag 15 februari 2016

Nieuwe schoentjes

“Ik zit hier maar en doe niks. De hele dag. Ik wil van alles maar ik kan het niet meer.”
Ik kijk haar aan. Laat een stilte vallen die zij vervolgens snel opvult. Haar ogen schieten heen en weer. Ze laat haar blik rusten op haar pantoffels. Plukt er onzeker aan met haar vingers.
“Ik weet dat het stom klinkt. Ik ben nog zo jong. Mijn toekomst ligt open. Maar alles wat ik vroeger wilde is mij ontnomen door mijn klote lijf. Ik ben al vijf jaar non stop ziek. Mijn vertrouwen is gewoon weg.”

Ik laat een zucht ontsnappen. Herken mij volledig in het jonge meisje dat tegenover mij zit. Vijftien jaar terug voelde ik mij ook zo. Bang, ziek, verdrietig en onzeker. Het enige feit wat constant overeind bleef staan, was die haperende gezondheid. De ziekenhuis bezoeken, opnames, operaties en de spanning van de uitslagen na mensonterende onderzoeken. Slangen in alle gaten van mijn lijf. Plannen, relaties, carrière, vrienden. Oja, bij mij was het er wel maar op de achtergrond. De knallende buikpijn overheerste alles.

“Ik heb mijn paard moeten verkopen. Ze stond daar maar, eenzaam in de wei. Zelfs het borstelen lukte mij niet meer. Jarenlang geturnd. Ik lag in spagaat op de balk. Nu kan ik niet eens mijn eigen veters strikken. Laat staan dat ik het aan durf om een studie op te pakken. Of te starten met een weekend baantje om in ieder geval mijn eigen telefoonrekening te kunnen betalen. Twintig jaar oud en mijn ouders betalen nog steeds mijn shampoo, sokken en make-up! Ik wil dat niet meer!”

Je handje op houden voor geld. Er wordt zo makkelijk over gedacht in onze maatschappij. ‘Uitkeringstrekkers, te lui om te werken.’ Och hemel, ze moesten eens weten welk verdriet er daadwerkelijk achter schuil gaat. Niemand zal zijn financiële onafhankelijkheid vrijwillig opgeven in ruil voor enkele honderden euro’s van het UWV. Als je dat überhaupt al krijgt na de keuringen waar je je eerder een crimineel dan chronisch zieke voelt. Niemand geeft vrijwillig zijn sociale leven op, om de dagen eenzaam door te brengen. Thuis tussen vier muren die steeds kleiner worden.Terwijl vrienden groter gaan wonen slijt jij je dagen bij je ouders op zolder. Omdat er geen financiële ruimte, geen partner of baan in het verschiet ligt waardoor je je vleugels uit kunt spreiden. Dag in dag uit. Ziekenhuis in en ziekenhuis uit. Dan verstomp je. Dan vereenzaam je. Dan zit je uiteindelijk net als dit meisje op de bank en durf je geen stap meer te zetten.


Ik heb geen woorden van troost. Ik kan haar zeggen dat het waarschijnlijk goed komt. Maar heeft zij daar nu iets aan? Ik geloofde dat jaren terug ook niet. Maar zie mij nu. Ik durf uitdagingen aan te gaan, nieuwe keuzes te maken, mijn muren wijken en mijn wereld wordt weer groter. Mijn rug recht zich letterlijk en ik ben niet meer bang voor de maatschappij met alle vooroordelen.


Tegen al die mensen met hun vooroordelen zou ik willen zeggen; ‘Kom maar. Voel maar. Ga maar in mijn schoentjes staan. Voor één dag. Om te voelen, te ervaren en je te bedenken. Om daarna misschien snel terug te keren naar je eigen vertrouwde schoenen. Schoenen die soepel zitten, niet haperen en de kant op kunnen die jij bepaalt. ’


Ik hoop en wens dat al die eenzame zieke jongeren die ik dagelijks tref, ooit van de bank kunnen opstaan en net als ik hun oude schoentjes kunnen inruilen voor nieuwe. Frisse schoentjes met meer mogelijkheden dan die oude kapotte, die ze nooit zelf hadden gekozen en die nooit bij ze hebben gepast. 


zaterdag 6 februari 2016

Nijntje gaat op reis

“Doe dan wat! Zeg iets! Help alsjeblieft!”

Ik kijk de tolk dwingend aan. Mijn blik schiet heen en weer tussen het meisje en de tolk. Haar donkerbruine ogen staan vol tranen. Langzaam rolt de eerste over haar vuile wangetje. In een voor mij onbekende taal vraagt de tolk iets aan het meisje. Ze kruipt meer naar achteren op de houten bank. Ze lijkt doodsbang. Haar lip trilt. Haar magere schoudertjes zijn hoog opgetrokken. Ik vervloek mijzelf omdat ik haar taal niet spreek.

“Waarom is ze bang? Waarom zegt ze niks?” Vraag ik de tolk wanhopig.
“Ik weet het niet. Ik kom anders straks wel terug. Er zijn hier zoveel mensen waar ik op dit moment meer voor kan betekenen. Sorry. Het is gewoon knetterdruk in dit vluchtelingenkamp.”

Hij beent weg. Mij zuchtend achter latend. Ik kijk hem na. Ook hij doet gewoon zijn werk. Ook hij kan waarschijnlijk niet meer doen dan dit. Plots voel ik een klein warm handje op mijn knie. Ik draai mijn gezicht naar het kleine meisje. Haar donkere ogen kijken mij voorzichtig aan, haar hoofdje schuin omhoog gedraaid. Haar verdriet lijkt even geweken. De angst in haar ogen heeft plaats gemaakt voor nieuwsgierigheid. Ik neem haar kleine handje in mijn handen en buig wat naar voren. Zo zitten we daar, tegenover elkaar. Zij op die grote houten bank, ik op een krukje voor haar. Ik heb geen idee wie haar hier heeft gebracht. Laat staan dat ik weet welke schrijnende situatie zij heeft meegemaakt. Haar vader of moeder lijkt niet in de buurt te zijn. Ze zit hier alleen. Hooguit vijf jaar oud. Haar wereld bestaat uit een houten bank en een vreemde mevrouw die haar taal niet spreekt.

Ik laat haar handje los en klop met mijn handen op mijn schoot. Ze begrijpt wat ik bedoel. Waarschijnlijk deed haar moeder dit ook. Daar ergens in een vreemd land vele grenzen verder. Ze komt langzaam overeind en gaat met haar rug naar mij toe staan. Ik til haar op mijn schoot. Direct vleit ze zich tegen mij aan. Ik ben geroerd, diep geroerd door dit kleine magere meisje die smacht naar veiligheid. Ik buig naar mijn tas, schuif hem over de grond naar mij toe en haal er een boekje uit. Een boekje van mijn nichtje wat er toevallig nog in zat. Mijn nichtje die een huis, een warm bed en liefhebbende ouders en familie heeft. Zij hoeft zich niet druk te maken over de onzekerheid van haar toekomst. Zij leeft in een veilig land.


“Nijntje gaat op reis.” Lees ik zachtjes voor. 
Ik sla de kaft open. Ik neem het kleine onbekende meisje mee in de wereld van Nijntje en haar avonturen. Het taalprobleem lijkt er niet toe te doen. 
Nijntje doet niet aan grenzen. Nijntje kent geen oorlog. Nijntje is niet bang.
Ze trekt haar knietjes op, haar vieze duimpje gaat in haar mond. 
Heel even laat ik haar vergeten waar zij is. 

Lief kind, ik wou dat ik je meer kon geven........


maandag 1 februari 2016

Ukkepuk

Lieve kleine Ukkepuk, je zou eens moeten weten.
Weten wat ik voel wanneer jij in mijn ogen kijkt. Jouw glimmende pretlichtjes. Het snoetje wat begint te stralen zodra je binnenkomt om bij mij te spelen. Je woordjes, je klanken, je bedoelingen. Langzaamaan leer ik je kennen. Van baby naar dreumes en nu een stoere peuter. Met een eigen wil. Een wijsneusje. Een meisje met karakter.

“Lala, kom. Buiten pelen!” We stappen de straat op, de regen in. Het deert ons niet. We zijn tenslotte niet van suiker.

Je zou eens moeten weten. Weten hoe graag ik jou beschermen wil. Tegen al het leed in deze wereld. Nare mensen die je kunnen kwetsen. Pesterijtjes die je verdrietig maken. En zelfs tegen die ene mug die jou zou willen steken. Ik wil je behoeden voor al het leed wat op de loer kan liggen.

“Peeltuin toe. Glijden en wipwappen. Kom Lala, rennen!” Je sportschoentjes en snelle beentjes vliegen over de trottoirtegels. Ik zweef je achterna.

Je zou eens moeten weten. Weten dat zelfs op dagen dat ik je niet zie, jij veel in mijn gedachten bent. Ik mij afvraag hoe het met je gaat. Om wie je lacht. Waar je op klimt of hoe je smakelijk zit te eten. Ook in jouw afwezigheid ben jij altijd om mij heen. Ik hoef jou niet te missen om je bij mij te hebben, gewoon omdat je altijd in mijn hartje zit.

“Kijk Lala! Kijk, Thirza grooooot!” trots sta je op een hoge stoeprand met je armpjes omhoog gestrekt.

Je zou eens moeten weten. Weten dat er een dag komt dat ook jij groot wordt en misschien zo’n ukkepukje krijgen zal. Die jij zult beschermen, behoeden en missen. Als ze valt wil jij haar vangen. Als ze weent zal jij haar tranen deppen. Als ze brult zal jij haar sussen.
 Ik zal je niet teveel behoeden voor de leerzame fouten of keuzes die jij maken zal. Maak ze maar. Leef maar. Val maar. Sta weer op. Voel hoe rauw het leven kan zijn. Alleen dan kan je optimaal uitgroeien tot de vrouw die je worden zal.

Voorlopig blijf jij nog even mijn kleine nichtje die ik zal troosten wanneer het nodig is. Wanneer we samen handje in handje verder lopen voel ik je knijpen wanneer je bijna struikelt. Je vuistje verstijft in mijn hand wanneer je over de boomstronk loopt. Je vertrouwt volledig op mij.  Dan, geheel onverwachts laat je mij los en zegt vol trots:

“Kijk eens Lala wat ik kan, handen in mijn zakken!”

Als een trotse dame kijk jij de wereld in. Met je borstje vooruit. Je beentjes keurig gestrekt. Meer was er niet nodig om te beseffen dat jij, lieve kleine ukkepuk, niemand nodig hebt om je door te laten vangen. 
Jij komt er wel.