zondag 29 november 2015

Chanel No.5

Stokstijf sta ik stil. Ik kijk, bijt op mijn lip en staar. Ik sta stil voor haar kast. Mijn ogen glijden van de onderste plank waar haar schoenen staan, naar de hangers met het mantelpakje. Op de plank daar boven blijven mijn ogen rusten: parfum Chanel No.5. Verder is de kast leeg.


‘Is dit het dan?’ vraag ik mij af. ‘Is dit hoe een leven eindigt? Is dit wat er over blijft voordat je tot stof vergaat?’ Ik kijk verdwaasd om mij heen. Mijn blik gaat door de bijna lege kamer. In gedachte zie ik de plek waar oma haar stoel voor het raam stond. Ze verslond honderden boeken, daar zittend in haar stoel voor het raam. Nu is haar boekenkast leeg. De keuken waar altijd en eeuwig die kleine aardappeltjes op het gasfornuis stonden. Klaar om geschild te worden. Kokend in een pannetje voor de maaltijd of afkoelend voor de volgende dag om op te bakken. Met daarnaast de zelf gehaakte pannenlappen. Nu is haar keuken leeg. De antieke klok staat verlaten in een hoek. Klaar om opgehaald te worden door de boedelkoper. Hij tikt niet meer.

Oma heeft vorige week palliatieve zorg indicatie tien gekregen. Dit betekent dat ze terminaal is en hoogstwaarschijnlijk niet meer lang te leven heeft. Ze zal haar dagen slijten op een kamertje van het verzorgingshuis. Wij ruimen haar woning leeg. We hebben geen haast want oma is er gelukkig nog. Alle kledingstukken, antieke kopjes en tekeningen die wij als kind gemaakt hebben gaan door onze handen. We lachen, we huilen en halen herinneringen op aan vroeger.

“Weet je nog, als we met kerst bij haar gingen eten deden we dat van dit tafelkleed” zegt mijn zus terwijl ze een keurig gevouwen kleed uit de kast haalt.
“Ja, en we aten altijd bloemkool met nootmuskaat!” zegt mijn andere zus nuchter.
“En boontjes. En rozijnen door de gehaktbal.” Maak ik haar zin af.
We glimlachen om de herinneringen van dertig jaar geleden. Het tafelkleed gaat in de bewaardoos. Hoogstwaarschijnlijk eten we deze kerst van het dierbare kleed. Waarschijnlijk zonder bloemkool of boontjes maar wel met oma in gedachte. Ook de kledingkast wordt leeg geruimd. Een stapel truien voor de buurvrouw. Een stapel linnengoed voor de kringloop. Een grote zak voor het goede doel en tientallen schoenen voor de schoenencontainer. Alles wordt geruimd.

Vandaag maak ik een laatste ronde door het bijna lege huis. Mijn blik blijft rusten op haar kast. Ik open de deur en sta oog in oog met haar schoenen, haar mantelpakje en parfum. Haar laatste bezittingen. Het hangt klaar voor haar naderende dood. We hebben uitvoerig besproken hoe ze haar uitvaart wilt en wat ze wilt dragen. Dit is het geworden. Het pakje wat ze droeg toen mijn zus drie jaar geleden trouwde. Een vreugdevolle dag waar ook zij een beetje in het middelpunt stond. Waar het prachtige nummer van Claudia de Breij werd gezongen ‘Mag ik dan bij jou’.

En zo sta ik hier. Voor die bijna lege kast. Met het laatste couplet van Claudia de Breij in mijn hoofd:
“Als het einde komt,
En als ik dan bang ben,
Mag ik dan bij jou?
Als het einde komt,
En als ik dan alleen ben,
Mag ik dan bij jou?”

Ja Oma, als uw einde komt en als u dan bang bent mag u bij mij. Als uw einde komt en als u dan alleen bent, mag u bij mij. In uw mantelpakje, geurend naar Chanel No.5.

Net als drie jaar geleden op de bruiloft in het middelpunt…maar dan anders….

woensdag 18 november 2015

Vuurwerk

“Mama, is dat vuurwerk op tv? Vuurwerk voor sinterklaas omdat hij met de boot is aangekomen?”
Het ontbijtnieuws staat aan. Nederland wordt wakker. Mijn nichtje zit in haar Frozen shirt met een boterhammetje voor de tv terwijl mijn zus haar lange blonde haren vlecht. Een idyllisch maar doodgewoon tafereeltje wat zich afspeelt in veel huiskamers op deze vroege morgen. Inderdaad doodgewoon…


Wat moet zij antwoorden?
“Nee schat, dat zijn mensen die elkaar dood maken. Het is oorlog zegt de baas van Frankrijk dus zij schieten op elkaar”. Is dat wat je op deze morgen tegen je vierjarige dochter moet zeggen? Of ga je mee in haar wereld vol onschuld omdat je haar blauwe oogjes die vol verwachting naar de Parijse daken kijken wilt laten geloven dat sint daar loopt. Sint met zijn pieten op de daken. Vuurwerk om het te vieren.


De ochtend ontwaakt met terreur in Parijs. Social media wordt overspoeld met angst, meningen, wijsheden, tegenstrijdige reacties en mensen die zich boos maken. De een boos op het westen of ISIS, de ander boos op Amerika en weer een ander boos op de kogel die haar geliefde afgelopen weekend trof. Ik zie het met lede ogen aan. Ik lees mij in op Wikipedia omdat ik niet begrijp hoe het nu precies zit met Syrië. Omdat ik niet snap wie nu gelijk heeft. Maar ook Wikipedia kan mij hier niet bij helpen. Het is zo complex dat ik mij maar richt op mijn eigen gevoel en vrees. Ik weet de oplossing niet dus ik verkondig hem ook niet.

Enkele uren later zit ik aan tafel met mijn andere nichtje. We hebben zojuist een verse smoothy gemaakt met vijf gekleurde rietjes er in. We doen alsof het feest is. K3 dreunt door de speakers met hun favoriete song ‘van Afrika tot in Amerika’. Was iedereen maar zo blij van Afrika tot in Amerika, denk ik bij mijzelf. Terwijl ik de knakworstjes op haar boterham in stukjes snijd blijkt ook zij iets opgevangen te hebben van het terreur in de wereld.
“Carlijn, mijn oom is toch politie?”
“Ja schatje, dat klopt.”
“Ik heb dat op school verteld en ik heb verteld dat hij alle boeven in Parijs kan vangen want mijn oom is heel groot en sterk.”
Mijn hartje bloedt. Lief kind, hoe kan ik jou vertellen dat de grote spieren van jouw oom niet helpen tegen bomgordels? Dat een granaat ook haar stoere oom als een veertje weg zal blazen?
“Ja lieverd! Goed idee van jou. Laten we hem naar Parijs sturen.” Zeg ik enthousiast.
‘Alsjeblieft niet’ denk ik er direct achteraan. ‘Laat hem hier, veilig in ons dorp.’

Als de kinderen weer naar school zijn open ik de ene na de andere nieuws app. Ik wil weten wat er speelt, waar wij Nederlandse burgers aan toe zijn. Als ik even later in de bus zit ben ik mij bewust van mijn zitplaats. Hoe zien de mensen er uit om mij heen? Zie ik verdachte personen? En zo nee, hoe zouden die er dan uit moeten zien? Waar is de nooduitgang? Kan ik makkelijk wegkomen? Moet ik mijn hakken alvast uit doen zodat ik beter kan rennen? Kortom; ik ben alert, of liever gezegd angstig. Precies zoals de daders zouden willen.

‘s Avonds worden de amateur beelden van de schoten in Parijs herhaald. Mijn gedachten gaan weer terug naar de opmerking van mijn nichtje. Vuurwerk voor sinterklaas. Ik neem een besluit om mijn angst naar de achtergrond te drukken: Mijn kop gaat de komende weken terug in het zand. Ik zing uitbundig met sinterklaasliedjes mee:  ‘Hoor wie klopt daar kinderen, hoor wie klopt daar kinderen’.
Het is de sint. Of zijn pieten. Maar nooit de IS-strijder. Nee, die klopt niet op de deur. Die kan het niet zijn. Die steekt vuurwerk af voor de sint.


maandag 16 november 2015

Om vier uur

‘Het gaat vandaag gebeuren’ lees ik in mijn scherm.
Ik ken haar niet maar denk aan haar want vandaag gaat ze dood. Sofie zal vandaag haar laatste adem uitblazen. Mijn vriendin laat het mij weten via een whats app bericht. Vier woordjes. ’Het gaat vandaag gebeuren’. Woordjes die bij haar dierbaren het leven op zijn kop zullen zetten.

Ik denk aan haar kinderen. Pubers die vanaf morgen een leven zonder hun mama moeten leven. Examens, de eerste verliefdheden, studeren, uit huis  en uiteindelijk het gemis van een oma als ze zelf ouder worden. Hoe kun je als dertienjarig meisje de dag doorkomen als je weet dat straks, rond een uur of vier, de dokter met het spuitje zal komen? Hoe kun je dealen met het feit dat mama er straks niet meer is? Nog eenmaal haar kamer in. Haar magere gezicht strelen, de knokige handen en de vreemde geur opsnuiven die al dagen rond mama hangt. De borstkas die zachtjes op en neer deinst zal straks niet meer bewegen.

En dan haar zoon. Ouder, gesloten en boos. Raast in de vroege morgen weg op zijn scooter. Wilt er vanmiddag niet bij zijn.  Zijn moeder is in zijn ogen al maanden dood. Vanaf de dag dat de kanker door haar lichaam denderde was hij zijn vrolijke, altijd neuriënde moeder al kwijt. Hij raast naar de zee en ploft in de duinen. Zijn iPod aan, de beat dreunt in zijn oren.  Hier zal hij vandaag blijven. Hij wilt niet terug naar huis, het huis waar straks zijn dode moeder ligt. De bittere tranen op zijn wangen worden weggevaagd door de ijzige wind.

Haar beste vriendin aan haar zijde. Dag na dag, nacht na nacht. Ze blijft maar praten over hun geleefde vriendschap. Ze kwebbelt zachtjes over de vrolijke avonturen die zij hebben beleefd. Ze kan een glimlach niet onderdrukken.  Maar Sofie glimlacht niet meer terug. Al weken niet. Sofie slaapt. Om de pijn niet te hoeven voelen.

“Ben je er nu al weer?” vraagt de wijkzuster die binnen komt op zachte lieve toon. De deur wordt achter haar gesloten.
“Alweer? Ik ben er nog steeds geloof ik. Ik kan niet weg. Het lukt gewoon niet. Ze mag nu niet alleen zijn. Ze moet weten hoe fijn onze vriendschap was. Ze moet weten hoeveel iedereen van haar houdt. Straks komt haar familie. Dan zal ik naar huis gaan om mij op te frissen voor vanmiddag. Vanmiddag vier uur.”


Ik zit thuis op de bank. Ik ken haar niet maar mijn gedachten zijn bij haar. Hoe moet het voelen om te weten dat je zal sterven zonder je kinderen op de rit achter te laten? Hoe kun je berusten in de dood als je weet dat je taak nog niet is volbracht? Hoe kan een moeder loslaten als haar kroost nog aan haar hangt? Ik krijg het benauwd bij de gedachte. Ik word onrustig en voel haar pijn, haar strijd. Ik kijk naar de klok. Over zes uurtjes komt de dokter en is de keiharde strijd voorbij. Gelukkig voor Sofie. Voor de rest gaat het dan pas beginnen. 

Leven na de dood

Wanneer ik haar ziekenhuiskamer binnen kom ligt ze daar. Wit en bleek, met haar hoofdje naar het raam gedraaid. Ik buig mij stil over haar heen. Haar ogen zijn gesloten en haar wangen ingevallen.
“Dag omaatje, ik ben er. Carlijn.”
Ze blijft stil liggen en plots besef ik mij dat ze niet beweegt. ‘Ooh jee, misschien is ze wel dood’ schiet er door mijn gedachten. Op dat moment beweegt ze haar schouders, er trekt een pijnlijke grimas over haar gezicht en ze hapt naar adem. Een ruisende piepende ademhaling komt op gang. Wanneer ze mij ziet glimlacht ze. Ze wijst naar haar zuurstofmasker. Ik plaats hem op haar gelaat.
Zo zitten we tien minuten te zwijgen terwijl de vernevelaar zijn werk doet. Haar magere borstkastje deinst op en neer en haar wangen krijgen langzaam weer wat kleur.
Mijn gedachten gaan terug naar vijfentwintig jaar geleden. Als meisje van tien was ik maar wat trots op mijn stoere oma. Want ik, IK had een oma die aan de andere kant van Nederland woonde. Een oma waar ik in de vakanties logeerde en waar ik helemaal alleen met de trein naartoe mocht. Ik had een oma die modeshows liep en die helemaal alleen met haar autootje op vakantie ging. Mijn oma ging mee naar zwemparadijzen. Mijn oma vroeg niet alleen mij maar ook mijn vriendinnetjes te logeren. Voor mijn oma was niets te gek en iedereen was jaloers op MIJN oma.
En nu ligt oma hier. Na diverse heupoperaties, gevolgd door hartinfarcten en een fikse longontsteking er overheen. Uiteindelijk de respectabele leeftijd van eenennegentig jaar er bij opgeteld geeft dit als resultaat. Mijn stoere sterke oma is plots een broos omaatje geworden.
Zodra het masker af kan en zij weer iets is opgelapt pakt ze mijn hand. Zachtjes spreekt zij.
“Ik wil graag met je praten. Over mijn uitvaart. De dood kan zomaar komen. Er moeten afspraken gemaakt worden.”
Bijna zakelijk praten we het komende uur over haar wensen. Over haar lievelingsmuziek en over haar heel oude vrienden die nog leven en een uitnodiging moeten krijgen. Ze maakt zich zorgen over haar meubels en wat daar mee zal gebeuren. Die kast kostte ooit tenslotte vierduizend gulden!
“Sorry oma, die kast kan echt niet met u mee maar we kunnen u wel in die kast begraven.” Oma grinnikt zachtjes.
Nadat alles op papier staat en ik haar diverse malen heb beloofd een goede antiquair te zoeken voor haar klok kijkt ze mij peinzend aan.
“Lief kind, zeg jij eens. Wat denk jij na al het leed wat jij na jouw eigen ziekte hebt gehad. Is er denk je leven na de dood?”
Ik sta perplex van haar directe vraag maar ben tevens geraakt. Ze is eenennegentig jaar oud en heeft altijd vast gehouden aan het leven. De oorlog en wederopbouw meegemaakt. De komst van telefonie, televisie, auto’s en computers. Haar man overleefd en een kind verloren. Strijdlustig en vol levenslust in het leven. Maar nu glipt het leven langzaam door haar vingers en nadert de dood. Nu het leven geen toekomstperspectief meer heeft hoopt zij het te hervinden na haar dood.
“Ik weet het niet oma. Ik denk het eerlijk gezegd niet. Wat denkt u zelf?”
Ze inhaleert zo diep mogelijk met de vijfendertig procent die haar hartje het nog doet. Ze kucht. Ze hapt naar adem als een visje op het droge. Overmant door de emotie.
“Zou het niet fantastisch zijn…. zou het niet heerlijk zijn als opa op mij wacht….daar ergens, op een wolk, in zijn mooie trouwpak?”
Hoopvol kijkt zij mij aan.
“Nou, dat denk ik eerlijk gezegd niet oma. Opa is al bijna dertig jaar dood en heeft altijd een jongere vrouw aan u gehad. Wat moet hij nu met u, als u daar als eenennegentig jarige en verrimpeld opeens aan de poort verschijnt? Hij zal zich een hoedje schrikken?”
Mijn oude rimpelige oma barst in lachen uit. Ze giert om mijn grap. Haar longen piepen, haar hartje raakt op drift van inspanning maar op haar gezicht breekt een grote lach door. Ze grijpt met haar hand naar de borst en even denk ik dat ze lachend ten onder zal gaan. Terwijl ze na hijgt en weer reikt naar de nevelkap knijpt ze zachtjes in mijn hand.
“En toch” fluistert ze zacht “Toch hoop ik op leven na de dood. Dat maakt dit allemaal iets minder doelloos.”
Op de terugweg naar huis kan ik een glimlach niet onderdrukken. In gedachte zie ik mijn oude verrimpelde hijgende omaatje bovenop die wolk. Met aan haar linkerzijde mijn jonge opa in zijn zwarte trouwpak. Weer innig verliefd nu zij elkaar hervonden hebben.

Knuistje

“Kijk, ik ben eindelijk zwanger!” Trots kijkt ze mij aan. Mijn ogen glijden van haar gezicht, langs haar volle borsten naar beneden en blijven steken op haar grote bolle buik . Strak gespannen in een t ’shirt waar op staat ‘Nog effe wachten’.

“Ja ik zie het. Gefeliciteerd. Hartstikke leuk joh! Hoe lang moet je nog?”
“Nog vier weekjes. We krijgen een meisje en als ik eerlijk ben kan ik niet wachten tot het moment dat ze een jaar is, haar knuistje in mijn hand vouwt en mij mama noemt. Eindelijk zal iemand mij mama noemen!”

Ik zie het tafereeltje voor mij. Ik slik. Inwendig vloek ik. Kut! Ik wil ook zo’n knuistje. Ik slik nogmaals. Overdonderd door de plotselinge emotie en jaloezie die mij overvalt.
Ik tover een glimlach op mijn gezicht.
“Nou meid, ik wens je veel geluk. Ik ga even naar de bar, nog een biertje halen. Doei!”
Aan de bar verstompt het geluid van de mensenmassa die dit festival met zich mee brengt. De harde beat van de band op het podium hoor ik even niet. Ik zie steeds dat knuistje op mijn netvlies. Dat knuistje en twee felblauwe oogjes die omhoog kijken en om mama vragen.
Ik bestel twee biertjes en staand aan de bar sla ik met grote slokken het eerste achterover. Ik voel mij boos. Boos op mijzelf dat ik nog steeds overvallen kan worden door het verdriet van mijn kinderloosheid. Boos op mijzelf dat ik jaloezie voel over andermans geluk. Zo wil ik niet zijn. Maar ik voel ook verdriet. Verdriet over een leegte die toch altijd ergens sluimert. Het blijft soms onverwacht steken dat ik dat knuistje nooit zal voelen, dat ik nooit iemands mama zal zijn.

“He, kijk nou, Carlijn, dat is lang geleden. Jezus wat zie jij er weer goed uit na al die jaren dat ik je ziek voorbij zag strompelen.” Hij slaat mij vriendschappelijk maar hard op mijn schouder en kijkt mij met een joviale glimlach aan.
Ik lach luid om zijn eerlijkheid. “Dankjewel Brian. Hoe gaat t met jou, dat is lang geleden!”
“Ooh goed hoor. Kben effe stiekem weggevlucht thuis. Gek werd ik van die koters. Geen minuut rust en mijn vrouw is alleen maar in de weer met krijsende smekende en zeurende kinderen. Wordt zij ook geen leuker mens van! Ppff , ben blij dat ik effe een biertje kan komen drinken hier. Twee weken Frankrijk achter de rug. Veertien uur gekrijs en gezanik op de achterbank. Snoepjes, spelletjes, computers, alles was mee maar niks was goed genoeg.”

Ik kan een glimlach niet onderdrukken. Denk terug aan de zalige zomervakantie die wij in Italië hebben gehad. Samen met mijn man. Zomerjurkje, slippertjes en wapperende haren terwijl het dak van de gehuurde auto open stond. De radio die een Italiaanse sopraan liet horen. In alle rust en stilte met de auto door Toscane rijdend. Mijn man tevreden achter het stuur met zijn stoere krachtige kop. Een hand op mijn knie, soms speels kruipend omhoog, gevolgd door een knipoog. Alsof we danste over de velden van Siena. Stoppend bij ieder wijnboertje. Met een kofferbak heerlijke flesjes wijn terug naar het hotel waar we loom vrijend de dag afsloten.

Langzaam word ik mij weer bewust van de omgeving. De gitarist die zijn gejengel laat horen, de mensen die mee schreeuwen, de bierlucht in mijn neus.
Ik kijk Brian glimlachend aan. Ga op mijn tenen staan en geef hem spontaan een zoen op zijn wang.
“Dankjewel Brian. Bedankt voor je relativerende woorden. Ik voelde mij zojuist even hartstikke rot maar je hebt mij enorm opgevrolijkt.”
Brian, aardig onder invloed, kijkt mij verbaasd aan. “Ik? Cool! Nou, graag gedaan hoor!”
Ik laat mijn biertje staan. Loop door de menigte naar de dansvloer. Ik begin te dansen en voel mij vrijer dan vrij en bovenal gezond en gelukkig. Ik besef mij dat geluk niks met wel of geen kinderen te maken heeft. Een gelukkig leven maak je zelf en ik heb het gefikst. Na veel verdriet en teleurstelling kan ik oprecht zeggen dat ik ook zonder dat kleine knuistje in mijn hand een gelukkig mens geworden ben.